Vonnis rechtbank Amsterdam in zaak Schiphol over ontbinding A-Pier contract

Article
NL Law

De rechtbank Amsterdam deed op 30 juli 2025 uitspraak in het geschil tussen Schiphol en de aannemerscombinatie BN-TAV over de bouw van de A-Pier. 

Het vonnis bevat belangrijke lessen voor de bouwrechtpraktijk over ontwerpverantwoordelijkheid, de gevolgen van een gebrekkig ontwerp, bewijslastverdeling en de criteria voor tussentijdse beëindiging van contracten bij complexe (bouw)projecten.

De rechtbank Amsterdam deed op 30 juli 2025 uitspraak in het geschil tussen Schiphol en de aannemerscombinatie BN-TAV over de bouw van de A-Pier (ECLI:NL:RBAMS:2025:5463).

Schiphol had in november 2021 de aannemingsovereenkomst met BN-TAV ontbonden wegens vermeende tekortkomingen. BN-TAV startte daarop een procedure en vorderde (primair) dat de ontbinding onrechtmatig was.

Ontwerpverantwoordelijkheid

Een opdrachtgever in de bouw kan in het algemeen kiezen voor verschillende contractvormen, waaronder een Design & Build-contract, waarbij de opdrachtnemer niet alleen verantwoordelijk is voor de uitvoering van het werk, maar ook voor de uitwerking van ontwerp. Een meer traditionele contractvorm is een Build-Only of een aanneming van werk contract, waarbij de aannemer verantwoordelijk is voor de uitvoering van het werk en het ontwerp bij de opdrachtgever blijft. 

Schiphol zette het A-Pier project aanvankelijk als een Design & Build-contract in de markt, maar wijzigde dit tijdens de aanbestedingsprocedure. De ontwerpverantwoordelijkheid bleef bij Schiphol; BN-TAV hoefde slechts shop drawings te maken op basis van het door Schiphol aangeleverde ontwerp.

De rechtbank bevestigt in het vonnis dat tekortkomingen in het door Schiphol aangeleverde ontwerp daarom in beginsel voor rekening en risico van de opdrachtgever (Schiphol) komen en niet voor rekening van de aannemer (BN-TAV).

Gevolgen van een onvoldoende uitgewerkt ontwerp

De rechtbank onderstreept dat het onvolledig uitgewerkte ontwerp tijdens de uitvoering structurele problemen heeft veroorzaakt. Partijen hebben dit geprobeerd op te vangen met aanvullende afspraken, maar deze aanpak bood onvoldoende soelaas.

Daarmee illustreert de zaak dat het ontbreken van een deugdelijk uitgewerkt ontwerp vanaf de start van het project leidt tot vertragingen, kostenverhogingen en voortdurende geschillen over verantwoordelijkheden.

Bewijslastverdeling

Omdat Schiphol de aannemingsovereenkomst had ontbonden en zij zich in de procedure op de rechtsgeldigheid daarvan beriep, lag de stelplicht en bewijslast voor de rechtsgeldigheid van de ontbinding bij Schiphol. Dat BN-TAV in conventie primair een verklaring voor recht vorderde dat Schiphol wanprestatie pleegde door het contract te ontbinden, maakt dit niet anders.

De rechtbank volgt hier vaste rechtspraak van de Hoge Raad: het vorderen van een (negatieve) verklaring voor recht betekent niet dat de bewijslast verschuift naar de partij die die verklaring vordert (HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:59 (X./Dexia)). Beslissend is de inhoud van de stellingen, niet de formulering van de vordering.

Ontbinding niet zonder meer mogelijk

De rechtbank benadrukt dat ontbinding bij een groot en complex project alleen mogelijk is bij tekortkomingen van voldoende gewicht (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810 (Eigen Haard)).

De rechtbank stelde hier vast dat een aanzienlijk deel van de door Schiphol in de Notices to Correct genoemde aangevoerde tekortkomingen van BN-TAV ongegrond was, dan wel dat BN-TAV daaraan al had voldaan of daaraan redelijkerwijs niet hoefde te voldoen. Voor zover er nog wel tekortkomingen resteerden, achtte de rechtbank deze niet zwaarwegend genoeg om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen.

Daarbij woog de rechtbank mee dat Schiphol het project is gestart met een gebrekkig ontwerp en ondanks de waarschuwingen van BN-TAV het Project doorzette, terwijl het volgens de rechtbank voor Schiphol duidelijk was dat het project zonder aanpassing van het ontwerp niet succesvol kon worden uitgevoerd. BN-TAV had weinig keuze dan de instructies van Schiphol op te volgen. 

Ook woog de rechtbank mee dat de ontbinding ingrijpende gevolgen heeft gehad, onder meer voor de vele onderaannemers van BN-TAV.

Conclusie

De uitspraak bevestigt dat een ontbinding van een aannemingsovereenkomst bij omvangrijke projecten niet lichtvaardig kan plaatsvinden. Alleen ernstige tekortkomingen (van voldoende gewicht) rechtvaardigen beëindiging, mede gezien de verstrekkende gevolgen voor opdrachtgever, aannemer en betrokken derden.

Ingmar de Groot en Daniël Muis hebben BN-TAV in dit geschil met succes bijgestaan. Heeft u vragen over (de contractuele verdeling van) ontwerpverantwoordelijkheid, contractuele risico's of beëindiging van aannemingsovereenkomsten bij complexe projecten? Wij adviseren u graag.