Signaleringsblog week 41: actuele jurisprudentie en ontwikkelingen bestuursrecht en omgevingsrecht

Article
NL Law

In deze blog signaleren wij kort enkele belangwekkende bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke uitspraken en ontwikkelingen van de afgelopen periode. 

I- Jurisprudentie 

Stichting kan met statutenwijziging hangende hoger beroep relativiteitsvereiste niet omzeilen 

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in haar uitspraak van 1 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4651) dat het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) zich verzet tegen vernietiging van het bestreden besluit, ook wanneer een partij tijdens de verlengde besluitvormingsprocedure haar statuten zodanig aanpast dat haar belangen daarna alsnog overeenkomen met de belangen die het geschonden voorschrift beoogt te beschermen. Aanleiding voor dit oordeel was een geschil over een verleende omgevingsvergunning ter legalisatie van een reeds gerealiseerde rijhal met paardenstalling. Eerder had de Afdeling de omgevingsvergunning vernietigd en met toepassing van art. 8:113, tweede lid, Awb bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij haar kan worden ingesteld (de zogenoemde ‘judiciële lus’). Nadat het college van burgemeester en wethouders (“college”) de omgevingsvergunning opnieuw had verleend, betoogde de stichting die eerder tegen de vernietigde omgevingsvergunning was opgekomen dat het college ten onrechte toepassing had gegeven aan de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. De Afdeling overweegt dat zij in haar eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat de archeologische waarden die de regeling van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid beoogt te beschermen niet onder de belangen van de stichting, zoals omschreven in haar statutaire doelen, vallen. Het beroep van de stichting kon ingevolge het in art. 8:69a Awb neergelegde relativiteitsvereiste daarom destijds niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het nadien wijzigen van de statutaire doelstellingen van de stichting - die nu ook de bescherming van regionale archeologische waarden omvat - tijdens de verlengde besluitvormingsprocedure (judiciële lus) maakt dit niet anders: art. 8:69a Awb verzet zich tegen vernietiging van het bestreden besluit, wanneer een partij haar statuten zodanig aanpast dat haar belangen daarna alsnog overeenkomen met de belangen die het wettelijk voorschrift beoogt te beschermen. 

Afdeling verduidelijkt begrip ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ (art. 5.2, derde lid, Woo) 

In haar uitspraak van 8 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4814) verduidelijkt de Afdeling de uitleg en de toepassing van art. 5.2, derde lid, Wet open overheid (“Woo”).  Vanwege het grote belang hiervan voor de uitvoeringspraktijk had de voorzitter van de Afdeling eerder aan staatsraad advocaat-generaal (“A-G”) Wattel gevraagd een conclusie te nemen met het verzoek daarbij in te gaan op (i) de betekenis van het in het wetsartikel opgenomen begrip ‘formele bestuurlijke besluitvorming’, (ii) de vraag in welke soort situaties het belang van ‘het kunnen voeren van intern beraad onevenredig wordt geschaad’ en (iii) tot welke resultaten de antwoorden op beide vragen zouden leiden in de voorliggende zaak. De conclusie over de betekenis en reikwijdte van art. 5.2, derde lid, Woo verscheen op 9 juli 2025 (zie daarover ons eerdere Signaleringsblog). In de uitspraak van 8 oktober 2025 geeft de Afdeling, in navolging van de conclusie van de A-G, aan het begrip ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ een tamelijk ruime uitleg. De uitleg die de Afdeling geeft aan de formulering dat ‘het kunnen voeren van intern beraad onevenredig wordt geschaad’ is daarentegen minder ruim dan de A-G heeft voorgesteld. De uitkomst van de zaak is, kort gezegd, dat het college de memo, waarvan om openbaarmaking werd verzocht, in zijn geheel openbaar moet maken. Voor zover daarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen, dient openbaarmaking plaats te vinden in niet tot personen herleidbare vorm. Op korte termijn publiceren wij een separaat, verdiepend blogbericht, waarin wij uitgebreider ingaan op de inhoud en betekenis van deze Afdelingsuitspraak. 

Niet tijdig indienen wrakingsverzoek leidt tot niet-ontvankelijkheid 

Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (“Centrale Raad”) van 18 september 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:1395) volgt dat een wrakingsverzoek dat niet zo snel mogelijk wordt ingediend, zodra de relevante feiten en omstandigheden bekend zijn, niet-ontvankelijk is. In casu hebben verzoekers na afloop van de zitting meer dan drie weken gewacht met het indienen van het verzoek om de behandelende rechters te wraken. De Centrale Raad overweegt dat uit art. 8:16, eerste lid, Awb volgt dat een wrakingsverzoek zo snel mogelijk moet worden ingediend nadat betrokkene bekend is geraakt met de feiten en omstandigheden die bij hem zorgen voor de twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter. De omstandigheid dat het wrakingsverzoek is ingediend voorafgaand aan de uitspraak betekent volgens de Centrale Raad niet automatisch dat het verzoek tijdig is ingediend. Omdat de omstandigheden die verzoekers ter onderbouwing van hun wrakingsverzoek hebben aangevoerd hen uiterlijk na afloop van de zitting bekend waren en niet gebleken is van na de zitting opgekomen feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat verzoekers ruim drie weken hebben gewacht met het indienen van hun verzoek, hebben verzoekers niet gehandeld overeenkomstig art. 8:16, eerste lid, Awb. Dat het verzoek is ingediend voorafgaand aan de uitspraak, maakt dat in dit geval niet anders. Omdat het wrakingsverzoek in dit geval te laat is ingediend, is het verzoek overeenkomstig vaste rechtspraak niet-ontvankelijk is (vgl. de uitspraken van Centrale Raad van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3976, en 15 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3385). 

‘Of-of vergunning’ past niet in wettelijk systeem omgevingsrecht

In zijn uitspraak van 22 september 2025 (ECLI:NL:RBOBR:2025:5871) oordeelt de Rechtbank Oost-Brabant dat het vergunnen van verschillende bedrijfssituaties in strijd is met het wettelijke systeem in het omgevingsrecht. Aanleiding voor dit oordeel was het collegebesluit tot verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het veranderen van een pluimveehouderij, waarbij conform de aanvraag twee van elkaar afwijkende bedrijfssituaties zijn vergund – een zogeheten ‘of-of vergunning’. In het bestreden besluit heeft het college voor de eerste situatie (het houden van vleeskalkoenen) een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) met maatwerkvoorschriften verleend en voor de tweede situatie (het houden van vleeskuikens in deels dezelfde stallen) een omgevingsvergunning milieu met daaraan verbonden vergunningvoorschriften. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak volgt dat het niet mogelijk is om twee inhoudelijk verschillende bouwplannen binnen één aanvraag getrapt beoordeeld te krijgen; de systematiek van de Awb, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit en de Regeling omgevingsrecht (Bor respectievelijk Mor) staan hieraan in de weg (vgl. de Afdelingsuitspraak van 14 juni 2023, 
ECLI:NL:RVS:2023:2331). Hierbij acht de Afdeling van belang dat eventuele derde belanghebbenden geconfronteerd kunnen worden met een rechtsonzekere situatie. In lijn hiermee oordeelt de rechtbank dat het vergunnen van twee situaties in één vergunning ook in dit geval in strijd is met de systematiek van het omgevingsrecht.  

Beperken demonstratierecht moet aan strikte voorwaarden voldoen

De Rechtbank Noord-Holland oordeelt in zijn uitspraak van 18 september 2025 (ECLI:NL:RBNHO:2025:10567) dat de burgemeester het voorschrift dat betogers passanten niet individueel mogen aanspreken niet in redelijkheid aan de geplande betogingen heeft mogen verbinden. Eiseres had aangekondigd met vijftien personen een aantal keer te willen betogen bij een abortuskliniek. Vanuit de gedachte dat het aanspreken van bezoekers van de kliniek impact zou hebben op hun geestelijke gezondheid had de burgemeester daarop op grond van art. 5 Wet openbare manifestaties (“Wom”) onder meer een aanspreekverbod als (beperkend) voorschrift aan de betogingen verbonden. Volgens de rechtbank zijn de betogingen gericht op het uiten van een mening op politiek, maatschappelijk en/of ethisch gebied, zodat in beginsel sprake is van een betoging in de zin van de Wom. De omstandigheid dat deelnemers aan de betoging individuele personen aanspreken maakt dit niet anders; zij doen dit ook om een mening op een politiek, maatschappelijk en/of ethisch gebied uit te dragen. Gelet op dit oogmerk vallen de aangemelde betogingen onder de vrijheid van betoging als bedoeld in art. 9 Grondwet en art. 11 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor wat betreft het antwoord op de vraag of de burgemeester in redelijkheid het aanspreken van passanten en bezoekers van de kliniek ter voorkoming van wanordelijkheden en ter bescherming van de gezondheid (zoals bedoeld in de artt. 2 en 5 Wom) mocht verbieden, acht de rechtbank de aard van de gedragingen en de plaats waar de betogingen plaatsvinden (in dit geval bij een abortuskliniek) van belang. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat bezoekers van een abortuskliniek in zekere mate meer bescherming behoeven dan bezoekers van andere openbare locaties, betekent volgens de rechtbank niet dat het door betogers benaderen en aanspreken van bezoekers van de kliniek per definitie kwalificeert als een wanordelijkheid die het opleggen van beperkingen en voorschriften rechtvaardigt. De burgemeester heeft op grond van art. 5, eerste lid, Wom beleidsruimte om voorschriften en beperkingen te stellen aan een betoging, mits deze zijn terug te voeren op de in art. 2 Wom genoemde belangen (de bescherming van de gezondheid, het belang van het verkeer en het bestrijden of voorkomen van wanordelijkheden ). De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om op voorhand uit te sluiten dat de psychische gezondheid van de bezoekers van de kliniek ook onder het beschermingsbereik van art. 2 Wom kan vallen; dat dit niet expliciet uit de wetsgeschiedenis volgt, acht de rechtbank niet doorslaggevend.

Hoewel de burgemeester in beginsel bevoegd was om ter bescherming van de psychische gezondheid het betogingsrecht te beperken, is het opgelegde aanspreekverbod naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet noodzakelijk en te ruim geformuleerd. Volgens de rechtbank is niet duidelijk welke toegevoegde waarde het voorschrift heeft voor de bescherming van de gezondheid en de vrees voor wanordelijkheden; bezoekers van de kliniek kunnen de betogers immers vermijden, omdat deze niet voor de ingang van de kliniek staan maar aan de overzijde van het pand. 

II – Ontwikkelingen in wet- en regelgeving 

Novelle wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting

Vanaf 3 oktober 2025 doorloopt het voorstel tot Wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet in verband met de versterking van de regie op de volkshuisvesting en met het oog op enkele andere met de volkshuisvesting samenhangende maatregelen (Wet versterking regie volkshuisvesting) een verkorte internetconsultatieronde. Met deze novelle wordt het op 3 juli 2025 door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel op drie onderdelen aangepast in verband met de juridische houdbaarheid en praktische uitvoerbaarheid en doeltreffendheid ervan. Het betreft geamendeerde onderdelen van het wetsvoorstel die zien op (i) een absoluut verbod op het verlenen van urgentie op een sociale huurwoning aan personen met een vergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000; (ii) een regeling voor de overgang van de bevoegdheid tot vergunningverlening voor een technische bouwactiviteit na een fatale termijn van de gemeente naar het Rijk, en (iii) een regeling tot wijziging van de regeling over het verlengen en hervestiging van voorkeursrechten op onroerende zaken. Tot en met 17 oktober 2025 kunnen belangstellenden reageren op het consultatiedocument. 

Wijziging regeling kostenverhaal plankosten 2026

Op 7 oktober 2025 is de concept Regeling van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van PM datum, nr. PM, houdende wijziging van de Omgevingsregeling inzake een aangepaste berekening van de plankosten vrijgegeven voor internetconsultatie. De Omgevingsregeling bevat regels waarmee een maximum wordt gesteld aan de plankosten die overheden bij initiatiefnemers van bouwactiviteiten kunnen verhalen. De voorgestelde wijzigingen houden enerzijds verband met resultaten van de evaluatie van de Regeling plankosten exploitatieplan (de regeling van de plankosten onder de Wet ruimtelijke ordening) en zijn anderzijds een reactie op de eerste ervaringen met het hoofdstuk kostenverhaal van de Omgevingsregeling (de regeling van de plankosten onder de Omgevingswet). Tot en met 4 november 2025 kan een ieder reageren op de conceptregeling.  

Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen?

Met onze Stibbeblogs blijft u op de hoogte van ontwikkelingen op het terrein van het bestuursrecht en omgevingsrecht. Wilt u graag automatisch via e-mail op de hoogte worden gehouden over een blogupdate? Meld u zich dan op onze website aan voor het ontvangen van een e-mail attendering bij het verschijnen van nieuwe bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke Stibbeblogs. Eerder verschenen Signaleringsblogs kun u hier raadplegen.