Te laat ingediend beroep toch ontvankelijk

Article
NL Law

In april en mei van dit jaar hebben de hoogste bestuursrechters hun rechtspraak over de zogenaamde verschoonbare termijnoverschrijding iets versoepeld. Dat betrof de zogenaamde tweewekenregel, die betrekking heeft op de situatie dat een belanghebbende pas na de beroepstermijn bekend raakt met het voor hem nadelige besluit. Al eerder was de rechtbank Limburg nog een behoorlijke stap verder gegaan. Zij toont clementie met een burger die wél op de hoogte was van het besluit, maar toch niet tijdig beroep instelde.

Het is nog geen maand geleden dat ik een nieuwe lijn signaleerde in de rechtspraak over het niet tijdig instellen van beroep. Dat ging over de zogenaamde tweewekenregel. Die houdt in dat als een belanghebbende buiten schuld (geen ‘verzuim’) te laat bezwaar of beroep instelt, hij dat in beginsel alsnog binnen twee weken moet doen zodra hij bekend raakt met besluit en de mogelijkheid om daartegen bezwaar of beroep in te stellen. De hoogste bestuursrechters zijn deze tweewekenregel met wat meer souplesse gaan toepassen.

In een uitspraak die recent de aandacht heeft getrokken is de rechtbank Limburg nog een (behoorlijke) stap verder gegaan. In die zaak ging het niet om de vraag of de belanghebbende burger binnen de genoemde twee weken alsnog beroep had ingesteld, maar of het hem verweten kon worden dat hij dat niet binnen de reguliere termijn van zes weken had gedaan. Wat de uitspraak extra bijzonder maakt, is dat het een uitspraak is op verzet. Dat wil zeggen, de rechtbank had de burger in eerste instantie buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard (“kennelijk niet-ontvankelijk”) en komt daar nu op terug. (Ter informatie: bij een kennelijke niet-ontvankelijkheid heeft de burger het recht om alsnog behandeling van zijn zaak ter zitting te verlangen. Dat vloeit voort uit het recht op een eerlijk proces, waarvan het in persoon verschijnen voor de rechter een belangrijk element is).

Kort gezegd ging het om een burger in moeilijke privé-omstandigheden die zijn beroepschrift een dag te laat indiende. Bij nader inzien vindt de rechtbank dat hem die termijnoverschrijding niet verweten kan worden. De rechtbank heeft de uitspraak in ‘klare taal’ geschreven, zodat het niet nodig is deze hier samen te vatten. Ik licht er een paar interessante elementen uit.

De rechtbank constateert allereerst dat de beroepstermijn van 6 weken een harde termijn is, waar niet mee te marchanderen valt. Een dag te laat is dus gewoon te laat.

Vervolgens kijkt de rechtbank naar artikel 6:11 Awb, dat luidt: ‘Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.’ De rechtbank stelt (terecht) vast dat het wetsartikel beoordelingsruimte biedt. De rechter moet namelijk beoordelen of de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank wijst er (eveneens terecht) op dat het wetsartikel geen beleidsruimte biedt. Er is geen plaats voor een belangenafweging. Het argument dat er voor de betrokken burger grote belangen op het spel staan, laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing. Wel verdisconteert de rechtbank de op het spel staande belangen (groot bij de burger, laag bij het SVB en geen belangen van derden) bij de bewijsvoering: zij stelt geen hoge eisen aan het bewijs dat de burger levert.

Wat voor de rechtbank uiteindelijk de doorslag geeft is dat deze burger geen rechtsbijstand had, niet bekend was met de mogelijkheid een pro forma in te dienen en in een moeilijke privé situatie verkeerde. Die omstandigheden maken volgens de rechtbank dat het hem niet verweten kan worden het beroepschrift één dag te laat te hebben ingediend. Daarbij verwijst de rechtbank naar het befaamde rapport van de WRR ‘Weten is geen doen’ en – kort samengevat – het sindsdien gewijzigde burgerbeeld.

De uitspraak is duidelijk als een nieuwe standaard bedoeld. Dat blijkt uit overweging 2, die ik citeer:

“In deze uitspraak legt de rechtbank uit waarom zij er nu anders tegenaan kijkt dan in de eerdere uitspraak waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Deze uitleg is tamelijk uitgebreid en in juridische taal, omdat die ook van belang is voor andere zaken waarin te laat beroep wordt ingesteld of te laat bezwaar wordt gemaakt. Dat is voor de rechtbank ook reden om deze uitspraak te publiceren. Belanghebbenden bij toekomstige zaken weten dan hoe de rechtbank dit soort gevallen voortaan gaat beoordelen.”

Zodoende heeft de rechtbank een flinke steen in de juridische vijver gegooid. Het is nu afwachten of andere rechtbanken gaan volgen en wat onze hoogste bestuursrechters uiteindelijk zullen doen. Uiteindelijk overigens, ligt ingrijpen van de wetgever voor de hand. Bij de wetgever ligt al vele jaren de – van diverse zijden gedane – aanbeveling om in zuivere tweepartijengeschillen de beroepstermijn op te rekken. Ik ondersteun die aanbeveling. Het doet wellicht wat afbreuk aan de uniformiteit van de zeswekentermijn, maar volgens mij kunnen wij prima uit de voeten met twee uniforme termijnen: een korte voor meerpartijengeschillen, zoals over omgevingsvergunningen, en een lange voor tweepartijengeschillen, zoals over belastingen en uitkeringen. Tenslotte is het bestuursorgaan ook verplicht om in het besluit aan te geven binnen welke termijn beroep kan worden ingesteld. Bovendien is de winst groot: adequate rechtsbescherming voor burgers die wat minder alert of kundig zijn en minder procedures over procedureregels. Werk aan de winkel voor mevrouw Yeşilgöz-Zegerius!