Signaleringsblog week 42: actuele jurisprudentie en ontwikkelingen bestuursrecht en omgevingsrecht

Article
NL Law

In deze blog signaleren wij kort enkele belangwekkende bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke uitspraken en ontwikkelingen van de afgelopen periode. 

I- Jurisprudentie 

Gemeenteraad kan geen beroep instellen tegen zijn eigen besluit

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in haar uitspraak van 8 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4610) dat de gemeenteraad geen beroep kan instellen tegen zijn eigen besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan. Ditzelfde geldt voor de (rechtspersoon) gemeente: ook die kan in dit geval geen rechtsmiddelen aanwenden tegen het vaststellingsbesluit van zijn eigen gemeenteraad. Ter voldoening aan de tussenuitspraak van de Afdeling had de gemeenteraad diverse gebreken in het vastgestelde bestemmingsplan gerepareerd. Vanwege de vrees bestaat dat met dit herstelbesluit meerdere, na de tussenuitspraak vastgestelde postzegelplannen zouden zijn overschreven, stelde zowel de gemeenteraad zelf als de (rechtspersoon) gemeente beroep in tegen het herstelbesluit. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of de gemeenteraad tegen zijn eigen herstelbesluit beroep kan instellen en of de gemeente beroep kan instellen tegen het herstelbesluit van de raad van de eigen gemeente. Zij overweegt dat met het openstellen van beroep beoogd is rechtsbescherming te bieden tegen overheidshandelen. Naar het oordeel van de Afdeling is dit rechtsmiddel niet gegeven om een bestuursorgaan de mogelijkheid te bieden een door hemzelf genomen besluit ongedaan te maken. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Evenmin is het rechtsmiddel van beroep volgens de Afdeling in dit geval bedoeld om de (rechtspersoon) gemeente rechtsbescherming te bieden tegen het herstelbesluit. Volgens de Afdeling is niet gebleken dat de belangen van de gemeente rechtstreeks bij het herstelbesluit zijn betrokken. Omdat de gemeente niet als belanghebbende in de zin van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) kan worden aangemerkt, is ook dit beroep niet-ontvankelijk. Volgens de Afdeling heeft de gemeente geen ander belang dan dat van de gemeenteraad, namelijk het wegnemen van de ongewenste effecten van het herstelbesluit. Het is daarom aan de burgemeester - die ingevolge art. 171 Gemeentewet de gemeente binnen en buiten rechte vertegenwoordigt - om met de gemeenteraad af te stemmen hoe het gezamenlijke belang in dit geval kan worden gediend. Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad bevoegd is om het herstelbesluit in te trekken, te vervangen of te wijzigen, zolang dit in lijn is met hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. 

Verzoek om handhaving verkeersbesluit geldt niet als aanvraag waarop bestuursorgaan moet beslissen 

In haar uitspraak van 8 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4803) oordeelt de Afdeling dat het aan het college van burgemeester en wethouders (“college”) gerichte verzoek om handhavend op te treden tegen het verkeer dat onbevoegd gebruik maakt van een nader aangeduide weg geen aanvraag is in de zin van art. 1:3 Awb, zodat het niet tijdig nemen van een beslissing op dat verzoek niet kan worden gelijkgesteld met een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat. In beroep had de rechtbank geoordeeld dat het college niet tijdig een besluit had genomen in reactie op het verzoek en bepaald dat het college hierdoor een dwangsom verschuldigd was. De Afdeling stelt vast dat appellant zijn verzoek om handhavend optreden heeft ingediend als reactie op de ontwerp-beheersverordening. Dit verzoek kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen als bedoeld in art. 1:3, derde lid, Awb. Het verzoek om handhaving van het verkeersbesluit, op basis waarvan de desbetreffende straat gesloten is verklaard voor alle motorvoertuigen met uitzondering van bestemmingsverkeer, komt er volgens de Afdeling op neer dat controles zouden moeten worden verricht. Dit zijn naar het oordeel van de Afdeling feitelijke handelingen. Daarnaast is volgens de Afdeling in dit geval niet verzocht om met een bestuurlijke sanctie op te treden tegen een concrete overtreding van een wettelijk voorschrift. Evenmin gaat het om een verzoek tot het nemen van een verkeersbesluit met een verdergaande strekking dan het eerder genomen verkeersbesluit (vgl. de Afdelingsuitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:671). Omdat geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in art. 1:3, derde lid, Awb, had de rechtbank zich naar het oordeel van de Afdeling onbevoegd moeten verklaren om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het handhavingsverzoek. Aangezien de dwangsomregeling in dit geval toepassing mist, heeft het college geen dwangsommen wegens niet tijdig beslissen verbeurd.  

Afdeling oordeelt over belanghebbendheid en procesbelang in geval van eigendomsovergang tijdens bezwaar- en beroepsprocedure

De beoogde koper van een vleeskuikenbedrijf (“koper”) kwalificeert als belanghebbende bij het besluit om de revisievergunning voor het over te nemen bedrijf gedeeltelijk in te trekken, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 8 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4812). Ook de verkoper van het bedrijf (“verkoper”) heeft in dit geval procesbelang bij het bestuursrechtelijke oordeel over het intrekkingsbesluit, ook al heeft deze de eigendom van zijn bedrijf inmiddels overgedragen. Aanleiding voor beide procesrechtelijke beslissingen was een geschil over het op verzoek van een milieuvereniging genomen besluit van medio december 2021, waarmee het college de in 2011 verleende revisievergunning voor een pluimveehouderij en akkerbouwbedrijf gedeeltelijk had ingetrokken. In hoger beroep betoogt de milieuvereniging dat de rechtbank het daartegen gerichte beroep van de koper en de verkoper niet-ontvankelijk had moeten verklaren: de koper was volgens de milieuvereniging ten tijde van het intrekkingsbesluit nog geen eigenaar en zou daarmee niet als belanghebbende bij het besluit zijn aan te merken; de verkoper zou na de eigendomsoverdracht op 31 december 2021 niet langer een procesbelang hebben bij het voeren van een bestuursrechtelijke procedure. 

Ten aanzien van de belanghebbendheid van de koper overweegt de Afdeling dat koper één dag eigenaar (en dus vergunninghouder) is geweest van het bedrijf. Omdat de koopovereenkomst echter al in juni 2021 was getekend en het intrekkingsbesluit is genomen in de periode waarin de koper op grond van die overeenkomst gebruik mocht maken van de revisievergunning, acht de Afdeling het aannemelijk dat de koper gevolgen heeft kunnen ondervinden van het intrekkingsbesluit van medio december 2021. Daarmee had de koper naar het oordeel van de Afdeling een eigen belang op grond waarvan deze als belanghebbende (in de zin van art. 1:2, eerste lid, Awb) bij het intrekkingsbesluit kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de stelling dat het procesbelang van de verkoper ten tijde van het instellen van beroep tegen het intrekkingsbesluit was vervallen - de eigendomsoverdracht vond immers reeds daarvóór plaats - overweegt de Afdeling dat met ‘procesbelang’ wordt bedoeld het belang dat bestaat bij de uitkomst van de procedure (dus wat de rechtszoekende concreet met het beroep wil of kan bereiken). Dit betreft volgens de Afdeling niet de vraag of de rechtszoekende gelijk heeft; het gaat erom dat de rechtszoekende een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat in de beroepsprocedure zou krijgen. De vraag of er procesbelang is, moet naar het oordeel van de Afdeling worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep (vgl. de Afdelingsuitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1730). Hoewel vaststaat dat het vleeskuikenbedrijf ten tijde van het indienen van het beroep niet langer in eigendom toebehoorde aan de verkoper, kan volgens de Afdeling nog steeds procesbelang bestaan bij het beroep van een voormalig eigenaar indien deze stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming en daarbij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het intrekkingsbesluit (vgl. de Afdelingsuitspraak van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1939). Omdat de verkoper in dit geval ter zitting had aangevoerd dat hij een belang had bij de levering van het bedrijf conform de koopovereenkomst en schade zou kunnen lijden als gevolg van niet-nakoming van de daarin gemaakte afspraken, is de Afdeling van oordeel dat de verkoper procesbelang had bij de uitkomst van de beroepsprocedure. De Afdeling concludeert dat de rechtbank het ingestelde beroep van zowel de koper als de verkoper terecht inhoudelijk heeft beoordeeld.   

Doorlopende actualiseringsverplichting dwingt GS om lozing ZZS in oppervlaktewater ambtshalve te normeren 

Uit de uitspraak van 7 oktober 2025 (ECLI:NL:RBOBR:2025:6158) volgt dat Gedeputeerde Staten (“GS”) niet alleen bevoegd, maar bovendien verplicht waren om ambtshalve aan de onherroepelijk verleende omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (“MBA”) het voorschrift te verbinden dat het lozen van de stof perfluorbutaatsulfonzuur (“PFBS”) in de Westerschelde tot een minimum moet worden beperkt. Die verplichting volgt volgens de Afdeling uit de actualiseringsplicht van art. 5.38, eerste lid, Omgevingswet (“Ow”) jo. art. 8.99, eerste lid, aanhef en onder b, Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het petrochemisch bedrijf in kwestie dat zich niet met het opgelegde voorschrift kan verenigen betwist onder meer de bevoegdheid en de noodzaak tot het opleggen van de emissievoorwaarden. De rechtbank stelt vast dat PFBS sinds januari 2020 op de Lijst van Zeer Zorgwekkende stoffen (“ZSS”) staat, zonder dat hiervoor op nationaal of internationaal niveau afzonderlijke wettelijke emissiegrenswaarden zijn vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat GS eerder toestemming hebben verleend voor het lozen van de stof en dat het bestreden voorschrift tot doel heeft de milieuverontreiniging die dit veroorzaakt verder in te perken. Volgens de rechtbank schrijft art. 8.99, eerste lid, Bkl dwingend voor dat GS regelmatig bezien of de voorschriften van een omgevingsvergunning voor een MBA nog toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Ook nieuwe kennis over de milieugevolgen van de activiteiten van een inrichting kan volgens de rechtbank de grondslag vormen voor een ambtshalve wijziging van de omgevingsvergunning voor een MBA. Volgens de rechtbank hebben GS ruimte om te bepalen hoe en aan de hand van welke inzichten de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu vastgesteld moet worden. GS hoeven met het opleggen van emissievoorwaarden niet te wachten totdat de gevolgen van de lozing van PFBS in de Westerschelde daadwerkelijk zijn geconstateerd. Evenmin volgt uit de doorlopende actualiseringsverplichting van art. 5.38 Ow dat GS moeten aantonen dat de kwaliteit van het milieu in de periode tussen de laatst verleende omgevingsvergunning en de ambtshalve wijziging achteruit is gegaan. De rechtbank concludeert dat GS in zoverre verplicht waren om de voorschriften van de omgevingsvergunning van het bedrijf te wijzigen en hierin een lozingsnorm op te nemen.  

II – Ontwikkelingen in wet- en regelgeving 

Kabinetsreactie op adviesrapport STOER 

Bij Kamerbrief van 10 oktober 2025 heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de Tweede Kamer geïnformeerd over de kabinetsreactie op het eindrapport van de adviesgroep STOER (Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving). Het programma STOER is in 2024 van start gegaan en richt zich niet alleen op het opsporen en schrappen van onnodige of tegenstrijdige regels, maar ook op het beter benutten van bestaande wettelijke ruimte en het versterken van samenwerking tussen overheden en marktpartijen. Het in juli 2025 verschenen rapport bevat meer dan 100 voorstellen die bijdragen aan het versnellen, vereenvoudigen en betaalbaarder maken van woningbouw. Het demissionaire kabinet, zo blijkt uit de Kamerbrief, gaat aan de slag met het merendeel van deze adviezen. Voor adviezen die gericht zijn aan medeoverheden en bouwpartijen doet het kabinet nadrukkelijk de oproep om deze voortvarend op te pakken.

Voorgenomen onttrekking spoorlijn Maastricht-Lanaken aan hoofdspoorweg infrastructuur 

Vanaf 13 oktober 2025 doorloopt het voornemen van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen te wijzigen een internetconsultatieronde. Met de wijziging wordt de spoorlijn Maastricht-Lanaken (Belgische grens) verwijderd uit de lijst van hoofdspoorwegen (bijlage 1 bij het Besluit) en als onderdeel van de hoofdspoorweg infrastructuur (HSWI). Hierdoor wordt het mogelijk om de spoorlijn weg te halen en de spoorbrug over de Maas te slopen. De beoogde onttrekking heeft tot doel om een nieuwe gebiedsontwikkelingen mogelijk te maken met ruimte voor de rivier en voor het oplossen van een veiligheidsprobleem voor de scheepvaart. Tot en met 10 november 2025 kan een ieder op het voorgenomen besluit reageren. 

Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen?

Met onze Stibbeblogs blijft u op de hoogte van ontwikkelingen op het terrein van het bestuursrecht en omgevingsrecht. Wilt u graag automatisch via e-mail op de hoogte worden gehouden over een blogupdate? Meld u zich dan op onze website aan voor het ontvangen van een e-mail attendering bij het verschijnen van nieuwe bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke Stibbeblogs. Eerder verschenen Signaleringsblogs kun u hier raadplegen.