Signaleringsblog week 20: actuele jurisprudentie en ontwikkelingen bestuursrecht en omgevingsrecht
In deze blog signaleren wij kort enkele belangwekkende bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke uitspraken en ontwikkelingen van de afgelopen periode.
I- Jurisprudentie
Overgangsrechtelijke bescherming van wegbestemde bedrijfsactiviteiten zit aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van beoogd nieuwbouwproject in de weg
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in haar tussenuitspraak van 7 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2052) dat de gemeenteraad (“raad”) het bestemmingsplan en reparatieplan (dat op grond van art. 6.19 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) ‘meelift’ in de beroepsprocedure) die voorzien in de realisatie van een nieuw woon-werkgebied niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft vastgesteld, omdat als gevolg van de rechtmatige voortzetting van een hiertoe wegbestemd bedrijf een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande woningbouwontwikkeling niet verzekerd is. Andersom zal de bouw van nieuwe woningen binnen de milieucontour van het bedrijf leiden tot een aanzienlijke beperking in diens bedrijfsvoering. De Afdeling stelt vast dat met de exploitant van het bedrijf dat pallets verhandelt en produceert nog geen overeenstemming is bereikt over de verplaatsing en verwerving van diens gronden én dat de raad in beginsel bereid is om bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming over te gaan tot onteigening. De Afdeling stelt ook vast dat de raad de gronden van het bedrijf niet positief heeft bestemd (‘wegbestemd’), waarbij voortzetting van de bedrijfsactiviteiten op grond van het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht mogelijk is. Ten aanzien van het wegbestemmen van de bedrijfslocatie overweegt de Afdeling dat legaal bestaand gebruik in beginsel als zodanig in het bestemmingsplan moet worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht als de raad aannemelijk maakt dat het gebruik op termijn zal worden beëindigd. Met het overgangsrecht wordt namelijk beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen. Naar het oordeel van de Afdeling staan het bestemmingsplan en reparatieplan er niet aan in de weg dat al met de ontwikkeling en vergunningverlening voor woningbouw kan worden gestart, terwijl deze nieuw te bouwen woningen zijn geprojecteerd binnen de milieucontour van het bedrijf dat daar op grond van het overgangsrecht mogelijk nog enkele jaren functioneert. Dat zal volgens de Afdeling leiden tot een aanzienlijke beperking in diens bedrijfsvoering. Omdat de raad deze gevolgen niet in zijn vaststellingsbesluit heeft betrokken en evenmin onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van bedrijfsvoortzetting voor het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen, stelt de Afdeling de raad via een bestuurlijke lus (als bedoeld in art. 8:51d Awb ) in de gelegenheid om dit geconstateerde gebrek te repareren.
Stichting niet-ontvankelijk bij hernieuwd besluit, als zij niet eerder partij was bij vernietigde besluit én ten opzichte daarvan niet in nadeliger positie komt
In haar uitspraak van 7 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2059) oordeelt de Afdeling dat de stichtingen die als belanghebbenden (i) eerder niet opkwamen tegen een vernietigde besluit en (ii) tegen het hernieuwde besluit, dat niet met toepassing van afdeling 3.4 Awb is voorbereid, gronden aanvoerden die ook al tegen het oorspronkelijke besluit aangevoerd hadden kunnen worden, terwijl (iii) zij door het hernieuwde besluit niet in een nadeliger positie zijn gekomen ten opzichte van het vernietigde besluit niet-ontvankelijk zijn in hun ingestelde beroep. De Afdeling overweegt dat voor het maken van een uitzondering slechts plaats is als het nieuwe besluit een partij in een nadeligere positie brengt ten opzichte van het oorspronkelijke besluit en die gronden daarover gaan (vgl. de Afdelingsuitspraak van 17 juli 2024 ECLI:NL:RVS:2024:2853) of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende in redelijkheid niet kan worden verweten geen beroep te hebben ingesteld tegen het eerdere besluit. Naar het oordeel van de Afdeling doet geen van beide omstandigheden zich in dit geval voor.
Geen beroep van rechtswege, als belanghebbende in reactie op het te nemen herstelbesluit verklaart zich hierin geheel te kunnen vinden
Uit de Afdelingsuitspraak van 7 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2049) volgt dat de stichting die in haar zienswijze schreef dat zij zich met het voorgenomen herstelbesluit kon verenigen, omdat daarmee geheel zou worden tegemoetgekomen aan haar beroep, niet-ontvankelijk is haar tegen het herstelbesluit gerichte beroep. De stichting was opgekomen tegen het besluit tot vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. Gedurende de beroepstermijn heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Daarmee is volgens de Afdeling het oorspronkelijke vaststellingsbesluit vervangen in de zin van art. 6:19, eerste lid, Awb. De Afdeling overweegt dat het tegen het oorspronkelijke besluit gerichte beroep volgens dit wetsartikel van rechtswege mede betrekking heeft op het gewijzigde vaststellingsbesluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Omdat de stichting in de zienswijze op het herstelbesluit heeft gesteld zich met het herstelbesluit te kunnen verenigen, concludeert de Afdeling dat geen beroep van rechtswege als bedoeld in art. 6:19, eerste lid, Awb is ontstaan, zodat het beroep niet-ontvankelijk is.
Handhavingsbesluit onderuit, omdat bestuursorgaan evenredigheid ervan niet toereikend heeft gemotiveerd
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg oordeelt in zijn uitspraak van 24 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3916), waarmee hij tevens uitspraak doet in de bodemzaak (art. 8:86 Awb), dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) de evenredigheid van het besluit tot opleggen van een last onder dwangsom wegens het in strijd met het tijdelijke omgevingsplan vernieuwen en gebruiken van twee stallen niet toereikend heeft gemotiveerd. Beide stallen zijn in de jaren ’70 vergund en gerealiseerd. Vanwege de vervallen staat waarin zij verkeerden, hebben de eigenaren de stallen verbouwd en gemoderniseerd, waarbij ook zonnepanelen op het dak zijn geplaatst. Nadat het college hiervoor aanvankelijk een legaliserende omgevingsvergunning had verleend, heeft het college dit besluit nadien herroepen en is drie jaar later overgegaan tot handhavend optreden. De rechtbank stelt vast dat de stallen zijn gelegen op gronden met een agrarische bestemming, waarbij de stallen voor de tweede achtereenvolgende keer onder het overgangsrecht zijn gebracht. Omdat die laatste omstandigheid de mogelijkheid om de stallen zonder omgevingsvergunning te vernieuwen en te voorzien van zonnepanelen beperkt, is de rechtbank van oordeel dat het college de aangebrachte veranderingen terecht heeft aangemerkt als een overtreding nu eisers niet beschikken over de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor het niet-agrarische (en daarmee met het tijdelijke omgevingsplan strijdige) gebruik dat eisers van de stallen maken. De rechtbank overweegt dat, hoewel het college in beginsel bevoegd was tot handhavend optreden, uit de Harderwijk-uitspraak (van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285) en nadien gewezen rechtspraak (vgl. de Afdelingsuitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678) volgt dat in bijzondere gevallen handhavend optreden onevenredig is (vgl. de Afdelingsuitspraak van 19 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1175). Uit de Harderwijk-uitspraak volgt ook dat bij de beoordeling van de evenredigheid gekeken kan worden naar de vraag of het besluit geschikt is om het beoogde doel te bereiken, noodzakelijk om dat doel te bereiken (waarbij ook beoordeeld wordt of met een minder vergaande maatregel kon worden volstaan) en in het concrete geval evenwichtig is (dus of het besluit, als dat op zichzelf geschikt en noodzakelijk is, in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is voor de belanghebbende). Toegepast op de voorliggende zaak plaatst de voorzieningenrechter kanttekeningen bij het nagestreefde doel en de noodzaak van het handhavingsbesluit. Dat ziet op het terugbrengen van de stallen in de rechtmatige, vergunde staat, hetgeen volgens de voorzieningenrechter betekent dat de stallen moeten worden teruggebracht in de oorspronkelijke, vervallen staat waarin zij verkeerden vóór de verbouwingswerkzaamheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarmee het doel dat het college met de last onder dwangsom nastreeft, te weten het terugbrengen van de openheid van het landschap dat nu wordt verstoord en ontsierd door de aanwezigheid van beide stallen, niet worden bereikt. Omdat het college aan de aanvankelijk verleende, maar nadien alsnog geweigerde legaliserende omgevingsvergunning enkel een formele reden (het volgen van de verkeerde voorbereidingsprocedure) ten grondslag heeft gelegd, blijkt hieruit evenmin de noodzaak van handhavend optreden. Het feit dat de wegbestemde stallen inmiddels gedurende ruim 25 jaar onder het overgangsrecht vallen, had volgens de voorzieningenrechter voor het college in het licht van relevante Afdelingsrechtspraak hierover (vgl. de uitspraken van 26 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2599, 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1864 en 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1879) aanleiding moeten zijn om legalisatie van beide stallen te overwegen, hetgeen het college in dit geval niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter concludeert dat het college, gelet op deze omstandigheden, onvoldoende heeft gemotiveerd dat handhavend optreden in dit geval evenredig is.
AVG-begrip ‘persoonsgegevens’ omvat naast objectieve ook subjectieve persoonsgegevens
In zijn uitspraak van 2 mei 2025 (ECLI:NL:RBOVE:2025:2742) oordeelt de Rechtbank Overijssel dat het college bij de beoordeling van een op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (“AVG”) gebaseerd inzageverzoek heeft miskend dat dit niet alleen zag op objectieve maar ook op subjectieve persoonsgegevens. Met een beroep op de art. 12 en 15 AVG had eiser het college verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens in het kader van het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (“RIEC”). Bij de rechtbank is onder meer in geschil of het college alle beschikbare persoonsgegevens aan eiser heeft verstrekt. De rechtbank overweegt dat ingevolge art. 4 AVG met ‘persoonsgegevens’ wordt bedoeld ‘alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon’. Met het gebruik van de woorden ‘alle informatie’ in deze definitie heeft de Uniewetgever volgens de rechtbank bedoeld een ruime betekenis te geven aan het begrip (vgl. de uitspaak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 mei 2023 in de zaak C-487/21, ECLI:EU:C:2023:369), dat zich in potentie uitstrekt tot elke soort informatie in de vorm van zowel objectieve als subjectieve informatie. Het recht van een betrokkene om van de verwerkingsverantwoordelijke een kopie te verkrijgen van de persoonsgegevens die worden verwerkt houdt in dat aan de betrokkene een getrouwe en begrijpelijke reproductie van al deze gegevens moet worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het begrip ‘persoonsgegevens’ in dit geval te beperkt opgevat door onvoldoende te onderzoeken of er naast objectieve persoonsgegevens ook sprake is van subjectieve persoonsgegevens van eiser in de systemen die het college (intern en in RIEC-verband) heeft doorzocht. Daaronder valt volgens de rechtbank niet enkel indirecte informatie die op een bepaalde persoon kan wijzen, maar ook meningen en beoordelingen over een persoon die reeds met naam en toenaam (objectieve persoonsgegevens) is benoemd.
II – Ontwikkelingen wet- en regelgeving
Ontwerp Partiële Herziening Programma Noordzee 2022–2027, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ter inzage gelegd
Op 12 mei 2025 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat het voornemen om het Programma Noordzee 2022-2027 gedeeltelijk te herzien bekendgemaakt (Stc. 2025, 16019). Gedurende een aaneengesloten periode van zes weken ligt in dit verband het Ontwerp Partiële Herziening Programma Noordzee 2022–2027 ter inzage. Het Programma Noordzee beschrijft het beleid en de ruimtelijke indeling voor het Nederlandse deel van de Noordzee. De aanleiding voor de minister om het programma te herzien is drieledig: het aanwijzen van windenergiegebieden op de Noordzee voor de periode na 2031, meer ruimte reserveren voor zandwinning en het actualiseren van een beperkt aantal onderdelen die geen milieueffecten of ruimtelijke gevolgen hebben. In de periode van 13 mei 2025 tot en met 23 juni 2025 kunnen belangstellenden reageren op de voorgenomen herziening.
Start internetconsultatie voor Handreiking vooroverleg nieuwbouw kernreactoren
Op 9 mei 2025 is een internetconsultatieronde gestart voor de Handreiking vooroverleg nieuwbouw kernreactoren. De nieuwe handreiking is opgesteld door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (“ANVS”) en beschrijft voor initiatiefnemers van nieuwe nucleaire initiatieven de fase van het vooroverleg bij vergunningaanvragen voor een nieuwe kernreactor of small modular reactor. De handreiking bevat ook informatie over wat de ANVS verwacht van de aanvrager en wat de aanvrager kan verwachten van de ANVS. Tot en met 6 juni 2025 kan een ieder reageren op de concepthandreiking.
Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen?
Met onze Stibbeblogs blijft u op de hoogte van ontwikkelingen op het terrein van het bestuursrecht en omgevingsrecht. Wilt u graag automatisch via e-mail op de hoogte worden gehouden over een blogupdate? Meld u zich dan op onze website aan voor het ontvangen van een e-mail attendering bij het verschijnen van nieuwe bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke Stibbeblogs. Eerder verschenen Signaleringsblogs kun u hier raadplegen.