Signaleringsblog week 19: actuele jurisprudentie en ontwikkelingen bestuursrecht en omgevingsrecht

Article
NL Law

In deze blog signaleren wij kort enkele belangwekkende bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke uitspraken en ontwikkelingen van de afgelopen periode. 

I- Jurisprudentie 

Afdeling houdt vast aan eigen beoordelingskader voor verzoeken om intrekking van onherroepelijke toestemming voor realisatie windparken

De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in haar uitspraak van 30 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1862) dat de ministers voor Klimaat en Energie (inmiddels de minister van Klimaat en Groene Groei) en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (“de ministers”) niet verplicht waren om het onherroepelijk vastgestelde inpassingsplan en vier onherroepelijk verleende omgevingsvergunningen voor de realisatie van een windpark met 45 windturbines te herzien respectievelijk in te trekken, ook al zijn deze besluiten niet verenigbaar met het Unierecht. Vanwege het ontbreken van een Unierechtelijke verplichting hebben beide ministers het daarop gerichte herzienings- en intrekkingsverzoek terecht afgewezen. De Afdeling wijst erop dat zij eerder in drie vergelijkbare zaken over andere windparken heeft geoordeeld. Het gaat om de uitspraak 5 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:257 (Bommelerwaard) en de uitspraken van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3745 (De Rietvelden) en ECLI:NL:RVS:2024:3744 (Blauw). In de Bommelerwaard-uitspraak is de Afdeling niet toegekomen aan de vraag in hoeverre bepaalde punten uit het Nevele-arrest (van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) van 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:503) van betekenis zijn voor het moeten heroverwegen of herzien van een onherroepelijk inpassingsplan voor een windpark. Wel heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld dat Provinciale Staten (“PS”) het verzoek om het inpassingsplan te herzien terecht hebben beoordeeld aan de hand van de cumulatieve voorwaarden uit het arrest van het Hof van 13 januari 2004, ECLI:EU:C:2004:17 (Kühne & Heitz). In de Rietvelden-uitspraak en de Blauw-uitspraak heeft de Afdeling een beoordelingskader voor de heroverweging en intrekking van een onherroepelijke omgevingsvergunning in het licht van het Unierecht uiteengezet ter beantwoording van de vraag (i) of aan de omgevingsvergunning een Unierechtelijk gebrek kleeft, omdat voor de windturbinebepalingen geen voorafgaande milieubeoordeling in de zin van de SMB-richtlijn is verricht en bij de omgevingsvergunningverlening van de werking van die windturbinebepalingen is uitgegaan, en (ii) of het Unierecht meebrengt dat de inmiddels onherroepelijke omgevingsvergunning daarom moet worden heroverwogen of ingetrokken. De Afdeling ziet, kort gezegd, in hetgeen in de voorliggende zaak naar voren is gebracht geen grond voor het oordeel dat het in de Rietvelden- en Blauw-uitspraak uiteengezette beoordelingskader niet kan worden gevolgd. Uit dit beoordelingskader volgt dat voor de ministers geen Unierechtelijke verplichting bestond tot heroverweging en/of herziening van het onherroepelijke inpassingsplan of tot heroverweging en/of intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunningen. Die verplichting om een definitief besluit opnieuw te onderzoeken en daarbij rekening te houden met de uitleg die het Hof inmiddels aan relevante bepalingen van het Unierecht heeft gegeven volgt ook niet uit het Kühne & Heitz-arrest, omdat in dit geval niet is voldaan aan alle cumulatieve voorwaarden uit dit arrest. De Afdeling oordeelt in acht andere zaken van 30 april 2025 ECLI:NL:RVS:2025:1935ECLI:NL:RVS:2025:1937ECLI:NL:RVS:2025:1940ECLI:NL:RVS:2025:1947ECLI:NL:RVS:2025:1949ECLI:NL:RVS:2025:1950ECLI:NL:RVS:2025:1952ECLI:NL:RVS:2025:1953 in vergelijkbare zin.

Geen gevolgen van enige betekenis bij voorgenomen bomenkap op 340 meter afstand van woning, appellanten niet-ontvankelijk in handhavingsverzoek 

In haar uitspraak van 23 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1819) oordeelt de Afdeling dat appellanten niet belanghebbend zijn bij hun verzoek om handhaving, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Gedeputeerde Staten (“GS”) het verzoek niet-ontvankelijk hadden moeten verklaren. Appellanten verzochten GS om op grond van de Wet natuurbescherming (“Wnb”) preventief handhavend op te treden tegen onder meer de - met het oog op het plaatsen van een uitkijkpunt - voorgenomen kap van een aantal bomen op een nabij gelegen bosperceel. De Afdeling overweegt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, in beginsel als belanghebbende (in de zin van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht, “Awb”) is aan te merken. Dit is alleen anders als ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de betrokken activiteit. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (vgl. de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:169). Naar het oordeel van de Afdeling is in dit geval niet alleen van belang of appellanten zicht hebben op de te kappen bomen en/of in de directe omgeving van de bomen wonen, maar ook of het kappen van de bomen gevolgen van enige betekenis heeft voor hun woon- en leefsituatie. De Afdeling acht aannemelijk dat appellanten vanuit hun op 340 meter afstand gelegen woning enig zicht hebben op de bosrand waar die bomen staan. De ruimtelijke uitstraling en feitelijke gevolgen van de kap van een of enkele bomen ter hoogte van het geplande uitkijkpunt zijn volgens de Afdeling voor de woon- en leefsituatie van appellanten echter dermate gering, dat zij daarvan geen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden. Het gaat daarbij louter om de gevolgen van het kappen van de bomen en niet om de gevolgen van het gebruik van de gronden na de kap voor bijvoorbeeld de bouw van een uitkijkpunt, aldus de Afdeling. De Afdeling acht niet aannemelijk dat door de kap van de bomen minder wild in de omgeving gaat voorkomen, waardoor appellanten wel gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden. 

Bestuursorgaan moet verzoek om rem op gebruik bestrijdingsmiddelen ruim(er) opvatten 

De Rechtbank Noord-Nederland oordeelt in haar uitspraak van 24 april 2025 (ECLI:NL:RBNNE:2025:1598) dat GS het verzoek om het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen niet langer toe te staan breder hadden moeten opvatten dan als (enkel) een verzoek tot het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift (“avv”) dat het gebruik ervan generiek verbiedt. GS mochten het tegen de afwijzende beslissing gerichte bezwaar van eiseres daarom niet niet-ontvankelijk verklaren, enkel omdat ingevolge art. 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, Awb tegen de weigering om een avv vast te stellen geen bezwaar en beroep openstaat. Eiseres had GS verzocht om op grond van art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn (“Hrl”) het gebruik van bestrijdingsmiddelen met veertien nader genoemde stoffen niet langer toe te staan, omdat deze stoffen een significant effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden. GS stelden zich op het standpunt niet bevoegd te zijn tot het uitvaardigen van een dergelijk verbod en hadden het verzoek daarom afgewezen. De rechtbank overweegt dat het verzoek van eiseres ziet op de instandhouding van de kwaliteit van Natura 2000-gebieden. Art. 6, tweede lid, Hrl roept voor het bevoegd gezag de plicht in het leven om passende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechtert en er geen storende factoren optreden die een significant effect zouden kunnen hebben voor de aangewezen beschermde soorten. Op grond van de implementatie van de Hrl in de Wnb, rust de plicht om dergelijke maatregelen te nemen op GS (art. 2.2, tweede lid, Wnb). De kwaliteit van het Natura 2000-gebied waar de beoogde bescherming op ziet, betreft volgens de rechtbank een feitelijke situatie en niet een norm. In geschil is volgens de rechtbank daarom niet de vraag of GS dan wel een individuele grondgebruiker een norm overtreden, maar de vraag of de toestand van het Natura 2000-gebied met zich brengt dat voor het college de rechtsplicht is ontstaan om maatregelen te nemen om te voorkomen dat die toestand verder achteruitgaat. Het als handhavingsverzoek ingediende verzoek moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook breder worden opgevat, namelijk als een verzoek om passende maatregelen te treffen voor het behoud van de kwaliteit van de betreffende Natura 2000-gebieden. Omdat GS ter zitting hebben verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat het gebruik van de door eiseres genoemde stoffen in gewasbeschermingsmiddelen significante effecten kan hebben op de kwaliteit van Natura 2000-gebieden, hadden GS hierin aanleiding moeten zien om nader te onderzoeken of passende maatregelen moesten worden genomen om dit te voorkomen. GS hadden ook moeten inventariseren over welke bevoegdheden zij in dit verband zelf beschikken (waaronder bijvoorbeeld de aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in art. 2.4, eerste lid, Wnb). Indien en voor zover het treffen van passende maatregelen in dit geval enkel mogelijk zou zijn met een avv, hadden GS het verzoek van eiseres op grond van art. 2:3 Awb moeten doorsturen aan PS (het verzoek ziet volgens de rechtbank immers nadrukkelijk niet op intrekken van de toelating van de middelen op grond van de Wet biociden en gewasbeschermingsmiddelen, waartoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) bevoegd is). Gelet hierop concludeert de rechtbank dat GS het verzoek van eiseres te beperkt hebben opgevat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit; GS moeten bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar hun impliciete weigering om bevoegdheden voor het treffen van passende maatregelen aan te wenden volledig heroverwegen. 

Gebruik elektrisch materiaal is geen standaardonderdeel bij ieder bouwproject en moet daarom als mitigerende maatregel in te verlenen natuurvergunning worden geborgd 

In haar uitspraak van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RBOBR:2025:1108) oordeelt de Rechtbank Oost-Brabant dat het gebruik van elektrisch materiaal bij de voorgenomen bouw van een schuur in een Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypes de initiatiefnemer niet ontsloeg van de verplichting om te beschikken over een op grond van art. 2.7 Wnb verleende natuurvergunning. GS hebben daarom met een zogenoemde ‘positieve weigering’ ten onrechte geoordeeld dat voor het bouwproject geen natuurvergunning nodig zou zijn. De rechtbank stelt vast dat in de aangevraagde natuurvergunning niet staat vermeld dat het gebruik van niet-elektrisch materiaal helemaal wordt uitgesloten. Uit de AERIUS berekening lijkt volgens de rechtbank bovendien te volgen dat (niet nader beschreven) elektrisch materiaal enkel zal worden gebruikt voor zover dat nodig is om  een toename van stikstofdepositie te voorkomen. Berekend is immers hoeveel voertuigbewegingen en dieseloliegebruik maximaal kunnen worden toegelaten, voordat in de AERIUS berekening sprake is van een toename van stikstofdepositie. Volgens de rechtbank is het gebruik van elektrisch materiaal geen standaardonderdeel bij ieder bouwproject: hoewel elektrisch materiaal steeds vaker wordt gebruikt, wordt bij bouwprojecten ook nog steeds gebruik gemaakt van materiaal dat met dieselolie wordt aangedreven. Omdat vanwege het gebruik van materiaal dat wordt aangedreven met dieselolie een toename van stikstofdepositie niet op voorhand kan worden uitgesloten, is naar het oordeel van de rechtbank voor het bouwen van de schuur een natuurvergunning nodig. Het gebruik van elektrisch materiaal bij het voorliggende project kan daarom niet worden betrokken bij een voortoets, maar moet worden beschouwd als een bij een passende beoordeling te betrekken mitigerende maatregel. Omdat significante gevolgen voor (de instandhoudingsdoelstellingen van) het betrokken Natura 2000-gebied bij de bouw en het gebruik van de schuur niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit genomen is in strijd met art. 2.7, tweede lid, Wnb. 

II – Ontwikkelingen wet- en regelgeving 

Verzamelbesluit Omgevingswet 2026 in internetconsultatie 

Vanaf 30 april 2025 doorloopt het Besluit houdende wijzigingen van ondergeschikte betekenis in de algemene maatregelen van bestuur op het terrein van het wettelijke stelsel van de Omgevingswet (Verzamelbesluit Omgevingswet 2026) een internetconsultatieronde. Het besluit bevat technische wijzigingen van ondergeschikte betekenis in de vier algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet: het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Omgevingsbesluit (Ob). Tot en met 22 juni 2025 kunnen belangstellenden op de consultatiedocumenten reageren. 

Initiatiefwetsvoorstel ter beperking van gebedsoproepen aanhangig gemaakt bij Tweede Kamer 

Op 14 april 2025 hebben de Tweede Kamerleden Flach en Eerdmans het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbare manifestaties in verband met het beperken van gebedsoproepen bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt (Kamerstukken II 2024/25, 36728, nr.1). Het wetsvoorstel strekt ertoe gebedsoproepen voortaan enkel zonder geluidsversterking toe te staan. Daarmee corrigeert het wetsvoorstel de situatie waarin groepen burgers op grond van de Wet inhoudelijke geloofsboodschappen op vaste plaatsen met geluidsversterking over de omgeving mogen verspreiden. Het wetsvoorstel heeft volgens de indieners tot gevolg dat alle godsdienstige en levensbeschouwelijke groepen op gelijke voet gebruik kunnen maken van onversterkte uitingen, zoals klokgelui en gebedsoproepen. Het initiatiefwetsvoorstel is inmiddels voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. 

Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen?

Met onze Stibbeblogs blijft u op de hoogte van ontwikkelingen op het terrein van het bestuursrecht en omgevingsrecht. Wilt u graag automatisch via e-mail op de hoogte worden gehouden over een blogupdate? Meld u zich dan op onze website aan voor het ontvangen van een e-mail attendering bij het verschijnen van nieuwe bestuursrechtelijke en omgevingsrechtelijke Stibbeblogs. Eerder verschenen Signaleringsblogs kun u hier raadplegen.