Onbekwame maat kan zaakvoerder maatschap in problemen brengen

Article
BE Law
Expertise

Een wijziging van de statuten of de overeenkomst van de maatschap dringt zich op mogelijke problemen te vermijden voor de zaakvoerder van de maatschap bij de onbekwaamverklaring van één van de maten.

Eind 2018 werd gesleuteld aan de algemene regels inzake lastgeving (Wet 21 december 2018).

Artikel 2003 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt vanouds dat lastgevingen in regel een einde nemen ingeval van overlijden of kennelijk onvermogen van de lastgever, maar ook indien de lastgever onbekwaam wordt.

Aangezien het mandaat van een zaakvoerder van een maatschap als een vorm van lastgeving beschouwd wordt, houdt dit in beginsel in dat het mandaat van de zaakvoerder eindigt wanneer één van haar maten overlijdt, zich in een toestand van kennelijk onvermogen bevindt, of onbekwaam wordt.

Deze regel kan in de praktijk leiden tot ongewenste situaties. Typisch wordt een maatschap gebruikt als controlestructuur waarbij één of meer personen benoemd worden tot onafzetbare, statutaire zaakvoerders. Het verval van het mandaat van de statutair zaakvoerder bij overlijden, kennelijk onvermogen of onbekwaamheid van één van de maten, zou deze controlestructuur kunnen doorkruisen.

Sinds het ontstaan van het Burgerlijk Wetboek, werd echter aangenomen dat artikel 2003 van suppletief recht was, waardoor partijen ervan konden afwijken in een (maatschaps)overeenkomst.

De hervorming van de regelgeving omtrent de bewindvoering in 2013, heeft bovenstaand principe echter enigszins doorkruist, in die zin dat voortaan een lastgeving de onbekwaamheid van de lasthebber slechts kon overleven indien deze de vorm aannam van een (geregistreerde) zorgvolmacht.

Aangezien deze hervorming tot onbedoelde problemen leidde voor onder meer maatschappen, heeft de wetgever recent voorzien in een correctie. Voortaan is het opnieuw mogelijk om in een maatschap van voormelde regel af te wijken, en bijgevolg het mandaat van de statutair zaakvoerder de onbekwaamheid van de maten te laten overleven. Een dergelijke afwijking moet dan wel uitdrukkelijk worden opgenomen in de statuten of de overeenkomst van de maatschap – het volstaat niet dat dit impliciet voortvloeit uit de aard van het mandaat van de statutair zaakvoerder.

Zaakvoerders en vennoten van een maatschap doen er dus goed aan de statuten van hun maatschap na te kijken, en indien nodig aan te passen. Uiteraard zal de statutaire afwijking van artikel 2003 van het Burgerlijk Wetboek niet enkel de hypothese van onbekwaamheid van een maat moeten dekken, maar ook die van zijn overlijden en kennelijk onvermogen.