Deliveroo-arrest Hoge Raad: kwalificeren blijft holistisch wegen

Article
NL Law

Al in de arresten Groen/Schoevers en X/Gemeente Amsterdam maakt de Hoge Raad onderscheid tussen twee fasen bij de bepaling of een overeenkomst een arbeidsovereenkomst is. De uitleg van hetgeen partijen zijn overeengekomen (fase 1), moet onderscheiden worden van de kwalificatievraag (fase 2). In de Deliveroo-uitspraak wordt verder ingezoomd op de tweede fase.

De Hoge Raad bevestigt (in rechtsoverweging 3.2.5) dat de holistische benadering nog altijd leidend is. Alle omstandigheden van het geval zijn van belang in het kwalificatieproces. De conclusie van A-G de Bock om de inbedding in de organisatie van de werkende leidend te laten zijn, volgt de Hoge Raad niet.

Vervolgens geeft de Hoge Raad een opsomming van omstandigheden die onder meer relevant kunnen zijn. De opsomming lijkt toegespitst op de Deliveroo-zaak en is dus niet alomvattend. Mogelijk zijn in andere gevallen dus ook nog andere omstandigheden van belang.

De Hoge Raad noemt in deze zaak de volgende omstandigheden:

  1. De aard en duur van de werkzaamheden;
  2. De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
  3. De inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
  4. Het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
  5. De wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen;
  6. De wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
  7. De hoogte van deze beloningen;
  8. De vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
  9. Of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Hierbij overweegt de Hoge Raad nog dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij de kwalificatie mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.

Een aantal van deze omstandigheden springen er voor ons uit. Dit is in de eerste plaats omstandigheid 3, die ziet op de inbedding in de organisatie. De bewoording van de Hoge Raad in de Deliveroo-zaak haakt hier aan bij het arrest IVA/Queijssen uit 1978. In IVA/Queijssen werd meegewogen dat de door Queijssen verrichte werkzaamheden behoorden tot de gewone bedrijfsarbeid van IVA. De Hoge Raad wijst erop dat het niet alleen om de inbedding van het werk als omstandigheid gaat, maar hecht hierbij ook waarde aan (de inbedding van) degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht.

Omstandigheid 4 ziet op de verplichting tot het persoonlijk verrichten van het werk. Volgens de Hoge Raad is het binnen de arbeidsovereenkomst mogelijk dat de werknemer zich mag laten vervangen voor het verrichten van de arbeid. Wanneer rechtsoverwegingen 3.3.5 en 3.2.5 (laatste zin) in samenhang worden gelezen kan daaruit worden opgemaakt dat het bij dergelijke clausules (zoals de vrije vervangingsclausule) aankomt op de feitelijke uitvoering en implicaties van de afspraken. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat de vervangingsmogelijkheid geen doorslaggevend element is.

De negende omstandigheid (het ondernemerschap) is nog niet eerder zo benoemd door de Hoge Raad. De Hoge Raad lijkt te kiezen voor een combinatie van i) de fiscale behandeling als ondernemer en ii) het feitelijk ondernemerschap. De Hoge Raad hecht waarde aan de vraag of de werker zich in het economische verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Dit duidt erop dat het gedrag van de ondernemer ook relevant kan zijn indien de opdrachtnemer elders als ondernemer actief is.

Alles bij elkaar genomen biedt het arrest geen reden tot toegenomen vrees voor herkwalificatierisico's. Met dit arrest zijn de risico's tot herkwalificatie als werknemer niet of nauwelijks toegenomen. De Hoge Raad blijft bij de bestaande jurisprudentie en legt de bal voor verdere ontwikkeling of verduidelijking bij de wetgever.