De Raad van State oordeelt dat een persoon die niet heeft deelgenomen aan de procedure tot gunning van een concessie, in beginsel geen belang heeft bij het beroep tegen de gunningsbeslissing. Onder bepaalde voorwaarden kan er toch voldaan zijn aan het vereiste belang bij de afwezigheid van een deelname.
De verzoeker voldoet echter in casu niet aan deze voorwaarden, met name omdat niet wordt aangegeven waarom de besteksvoorwaarden haar verhinderden deel te nemen aan de gunningsprocedure. De Raad van State besluit derhalve dat de verzoeker niet over een gekwalificeerd moreel belang beschikt, aangezien zij naliet een kandidatuur in te dienen.
De vraag die in dit arrest centraal staat, is of een persoon die niet deelneemt aan de gunningsprocedure, beschikt over een belang om de gunningsbeslissing aan te vechten. De Raad van State heeft reeds meermaals geoordeeld dat een persoon die niet deelneemt aan de gunningsprocedure, in beginsel geen belang heeft om de uiteindelijke gunningsbeslissing te bestrijden.[1]
In afwijking van voormeld principe, zal een niet-deelnemende partij toch beschikken over het vereiste belang wanneer een rechtvaardigingsgrond voorhanden is. Dit uitgangspunt wordt bevestigd door het Europees Hof van Justitie in het arrest Grosmann.[2] Een geldige rechtvaardigingsgrond kan erin bestaan dat het bestek niet toelaat dat verzoeker deelneemt aan de gunningsprocedure. Aangezien de verzoeker in casu niet kon aantonen dat dit het geval was, besliste de Raad van State dat verzoeker geen belang heeft.
Ten slotte wijst de Raad van State erop dat een inschrijver in beginsel wel een gekwalificeerd moreel belang blijft hebben bij het aanvechten van een gunningsbeslissing, ook al werd de overeenkomst reeds gesloten.[3]Hierbij is dan echter wel vereist dat de verzoeker aantoont dat zij een offerte indiende of zich kandidaat stelde, tenzij dit onmogelijk was.
Link: RvSt nr. 238.202 van 16 mei 2017
Voetnoten
- RvS 30 juni 2016, nr. 235.294, overw. 9; RvS 5 januari 2016, nr. 233.376, overw. 6.1; L. VERMEIRE en I. VOS, “Rechtsbescherming inzake overheidsopdrachten bij de Raad van State: een eerste stand van zaken na de rechtsbeschermingswet van 17 juni 2013 en de hervorming van de Raad van State in 2014”, TBP 2015, afl. 6, (284) 294.
- HvJ 12 februari 2004, nr. C-230/02, overw. 40.
- De nietigverklaring vormt namelijk een afsplitsbare bestuurshandeling. L. VERMEIRE en I. VOS, “Rechtsbescherming inzake overheidsopdrachten bij de Raad van State: een eerste stand van zaken na de rechtsbeschermingswet van 17 juni 2013 en de hervorming van de Raad van State in 2014”, TBP 2015, afl. 6, (284) 294.