Non-activiteit en de uitbetaling van de opzegtermijn onder de WNT: nog steeds ingewikkeld!

Article
NL Law

De uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 10 augustus 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2603 vormt een nieuw hoofdstuk in de discussie over non-activiteit onder de WNT. Het hof wijst in dit arrest een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van zes maanden opzegtermijn toe en oordeelt dat deze gefixeerde schadevergoeding niet kwalificeert als een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband in de zin van artikel 2.10 WNT en daarom niet meetelt bij de maximale ontslagvergoeding onder de WNT van € 75.000 bruto. In zijn annotatie bij deze uitspraak bespreekt Phinney Disseldorp de huidige regeling over non-activiteit onder de WNT en de toepassing daarvan in de praktijk. Hij focust daarbij met name op de verschillende beëindigingsmogelijkheden en op de toepassing van de WNT-regels bij elk van deze mogelijkheden.

Phinney concludeert dat dit oordeel van het hof meer dan ooit bevestigt dat de gekozen ontslagroute relevant is voor de ontslagvergoeding die mag worden betaald aan een topfunctionaris. Dit was eerder voor diverse auteurs al reden om te pleiten voor een wijziging van de non-activiteitregeling onder de WNT. Hij is het met deze auteurs eens dat de verschillende uitkomsten tussen de beschikbare ontslagroutes onder de huidige regeling ongewenst zijn. Waarom zou een topfunctionaris bij een opzegging (met instemming) een hogere vergoeding mogen ontvangen dan bij een beëindiging met wederzijds goedvinden of bij een ontbindingsprocedure? 

Phinney pleit er dan ook voor dat de wetgever de wettelijke mogelijkheden tot uitbetaling van een ontslagvergoeding voor alle beëindigingsroutes gelijktrekt. De wetgever kan daarbij in de kern kiezen tussen twee opties. De eerste optie is dat de gefixeerde schadevergoeding uit artikel 7:672 lid 11 BW wél als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband wordt aangemerkt en dus meetelt bij het maximum uit artikel 2.10 lid 1 WNT. De tweede optie is dat de wetgever het mogelijk maakt om een topfunctionaris in onderling overleg vrij te stellen van werk gedurende de opzegtermijn of om deze opzegtermijn in één keer uit te betalen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de ontslagvergoeding. Beide opties zijn verdedigbaar, aldus Phinney. Bij de eerste optie wordt de totale ontslagvergoeding ingeperkt, wat zich goed verhoudt tot een belangrijke doelstelling van de WNT, namelijk zuinig zijn met (semi-)publieke middelen. De tweede optie sluit beter aan bij de (niet-WNT) arbeidsrechtpraktijk. De wetgever doet er goed aan om op korte termijn een keuze te maken tussen deze twee opties. 

  • P. Disseldorp, ‘Non-activiteit en de uitbetaling van de opzegtermijn onder de WNT: nog steeds ingewikkeld!’, TAC 2023/3, p. 95-98