Hoe rijker (uw moeder), hoe hoger de straf?

Article
NL Law

Begin november haalde een tot op dat moment onbekende milieustrafzaak het journaal. Het OM had een geldboete van €25 miljoen euro geëist tegen een chemiebedrijf wegens incidenten op Chemelot in Limburg. 

Nooit eerder eiste het OM een dergelijk astronomisch bedrag, althans niet in de zittingszaal. In de schikkingspraktijk komt men zulke miljoenenbedragen wel vaker tegen, maar daar ontbreekt dan ook elke rechterlijke toetsing.

Sinds de introductie van de omzetgerelateerde geldboete in 2015 kan aan rechtspersonen onder omstandigheden een geldboete worden opgelegd van maximaal tien procent van de jaaromzet. Dat is slechts mogelijk indien en voor zover een lagere boetecategorie “geen passende bestraffing” zou toelaten. 

Bij de toepassing hiervan moeten drie belangrijke kanttekeningen worden geplaatst. 

Ten eerste, dat deze omzetgerelateerde geldboete bedoeld is voor de meest ernstige gevallen van financieel-economische criminaliteit. De wetgever verwees naar “calculerend gedrag” van daders die bewust lucratieve misdrijven plegen en zich niet zouden laten ontmoedigen door lage boetes. De omzetgerelateerde geldboete zou dan een afschrikwekkend effect hebben. 

Dit werkt wat anders uit, aangezien over het algemeen een ander type “dader” wordt geconfronteerd met deze boetemodaliteit. Juist bonafide bedrijven die ongewild (en vaak: voor het eerst) met het strafrecht in aanraking komen en waarbij van calculerend gedrag geen sprake is, lopen in de praktijk tegen deze boete aan als zij groot (en vooral: draagkrachtig) genoeg zijn. 

Een tweede kanttekening is dat bij toepassing van de omzetgerelateerde geldboete volgens de wettekst uitsluitend rekening mag worden gehouden met de jaaromzet van de verdachte rechtspersoon en niet met de omzet van zijn eventuele, niet-verdachte moedervennootschap. 

Dat is logisch: de verdachte rechtspersoon wordt een verwijt gemaakt, staat daarvoor terecht en kan zich daartegen verweren. Zolang de moedervennootschap geen partij is, dient deze niet (indirect) te worden bestraft door haar dochter een straf op te leggen die deze zelf niet of nauwelijks kan betalen. Dit volgt niet alleen uit de onschuldpresumptie, maar ook uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. 

Het OM negeert dat in bovengenoemde milieuzaak. Het duidt de Limburgse vennootschap aan als “een speler van wereldformaat” en kwam tot zijn eis op basis van de jaaromzet van een holdingvennootschap van het concern waar de Limburgse vennootschap deel van uitmaakt. Dat is onjuist. Als het OM meent dat het bestraffen van de holdingvennootschap gerechtvaardigd is, had het die vennootschap (ook) moeten vervolgen. Daar was kennelijk geen aanleiding voor. 

Een derde kanttekening is dat de toepassing van de omzetgerelateerde geldboete niet ten koste mag gaan van de delictsevenredigheid. Een straf moet in verhouding staan tot de ernst van het feit. 

Hoe rijker u bent, hoe hoger de straf? Zo werkt het niet. Draagkracht mag een rol spelen, maar een straf moet altijd in verhouding staan tot de ernst van het feit. En hoe rijker de moedervennootschap is, hoe hoger de straf? Dat hoort niet in een rechtsstaat waarin aan (rechts)personen geen straf wordt opgelegd zonder vaststelling van persoonlijke schuld.