Collectieve actie tegen geneesmiddelenfabrikant over excessieve prijzen

Het belang van het “belang” in collectieve acties bij mensenrechtenschendingen
Article
NL Law
Expertise

Stichting Farma ter Verantwoording (FtV) startte een procedure tegen geneesmiddelenfabrikant AbbVie, die jarenlang een excessieve prijs zou hebben gerekend voor het medicijn Humira. Volgens FtV zijn dergelijke prijzen onder meer in strijd met mensenrechten. Via een collectieve WAMCA-procedure heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat AbbVie onrechtmatig heeft gehandeld. In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam liep de zaak stuk op het ontbrekende belang van FtV bij de vorderingen. 

Wij bespreken hierna allereerst de achtergrond van de zaak, waarna wij ingaan op het kader voor ontvankelijkheid in collectieve procedures. Vervolgens belichten wij het oordeel van de rechtbank, om af te sluiten met een conclusie. 

Achtergrond van de zaak

Van 2004 tot 2018 had AbbVie het octrooi op het medicijn Humira. Dit geneesmiddel wordt sinds 2004 in Nederland aangeboden voor de behandeling van reumatoïde artritis, maar ook voor andere aandoeningen zoals de ziekte van Crohn, uveïtis (oogontsteking) en psoriasis. Tijdens de octrooiperiode kostte Humira €14.000 per patiënt per jaar. Na afloop van het octrooi daalde de prijs met 80%.

In 2023 startte Stichting Farma ter Verantwoording (“FtV”) een civiele collectieve procedure tegen AbbVie. FtV stelt dat AbbVie tijdens de octrooiperiode een excessieve prijs voor Humira heeft gehanteerd in Nederland. Hierdoor zou AbbVie tussen 2004 en 2018 €1,2 miljard te veel in rekening hebben gebracht. Door de excessieve prijs die was bedongen heeft AbbVie volgens FtV buitensporige winst gerealiseerd en is er veel geld uit het beperkte zorgbudget naar Abbvie gegaan, dat ook aan andere zorg had kunnen worden besteed. Daarmee heeft AbbVie volgens FtV onrechtmatig gehandeld. 

FtV treedt als belangenorganisatie op namens “alle Nederlandse zorgverzekerden” op grond van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (“WAMCA”). FtV vordert een verklaring voor recht dat AbbVie met de prijsstelling van Humira inbreuk heeft gemaakt op het recht op leven (artikel 2 EVRM) en het recht op gezondheid (artikel 12 IVESCR), in strijd heeft gehandeld met de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm en misbruik heeft gemaakt van haar economische machtspositie. Tussen partijen stond niet ter discussie dat AbbVie zich bewoog binnen de grenzen van de toen geldende wettelijke voorschriften, waarbij door de Minister van VWS een maximumprijs wordt vastgesteld voor de productgroep waartoe een specifiek medicijn behoort.  

Deze uitspraak past in de recente ontwikkeling waarbij steeds vaker collectieve acties worden ingesteld op het gebied van ESG (Environment, Social & Governance)De Nederlandse Staat wordt al langer in collectieve procedures aangesproken wegens handelen of nalaten in strijd met mensenrechten, zoals blijkt uit het Urgenda-arrest (ECLI:NL:HR:2019:2006). Daarnaast worden er steeds meer procedures tegen bedrijven gevoerd, waarbij eveneens een beroep op mensenrechten wordt gedaan. Een bekend recent voorbeeld is de uitspraak in de procedure van Milieudefensie tegen Shell over de verplichting van Shell om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan (ECLI:NL:GDHA:2024:2099). De procedure van FtV tegen AbbVie is, voor zover wij hebben kunnen nagaan, de eerste collectieve procedure in Nederland waarbij een geneesmiddelenfabrikant over de band van mensenrechten aansprakelijk wordt gesteld voor het hanteren van te hoge prijzen voor geneesmiddelen. 

De ACM kan overigens handhaven wanneer farmaceuten excessieve prijzen hanteren en hiermee misbruik maken van hun machtspositie (zie als voorbeeld – met overigens een ander feitencomplex – de recente uitspraak van de Rb. Rotterdam 13 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1811, waarin de rechtbank de boete die door de ACM was opgelegd aan farmaceut Leadiant grotendeels in stand heeft gelaten). De ACM heeft geen handhavingsbesluit genomen over de prijzen van het medicijn Humira. 

Ontvankelijkheid binnen de WAMCA en tussenvonnis

Elke stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een collectieve actie binnen de WAMCA instellen om de belangen van anderen te beschermen. De stichting of verenging moet deze belangen dan wel in haar statuten behartigen en de belangen moeten voldoende zijn gewaarborgd (artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (“BW”)). 

Voordat een WAMCA-zaak inhoudelijk wordt behandeld, toetst de civiele rechter eerst aan de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA. De WAMCA kent een licht en een zwaar regime. Het zware regime stelt strengere eisen aan de belangenbehartiger, wat betreft governance, transparantie en financiering (artikel 3:305 lid 2 en lid 5 BW). Bij het lichtere regime gelden deze strengere eisen niet. Het lichtere regime kan van toepassing worden verklaard als de belangenbehartiger een zeer beperkt financieel belang heeft, de rechtsvordering een ideëel doel heeft of als de aard van de vordering daartoe aanleiding geeft (artikel 3:305a lid 6 BW).

Op 17 juli 2024 heeft de rechtbank Amsterdam in een tussenvonnis uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van FtV in haar WAMCA-procedure tegen AbbVie (ECLI:NL:RBAMS:2024:4255). De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het lichtere WAMCA-regime van toepassing was, aangezien FtV een beslissing vorderde over de toelaatbaarheid van de prijsstelling van het medicijn Humira in de octrooiperiode, en niet een schadevergoeding in geld. Daarnaast blijkt uit de statutaire doelstellingen van FtV dat zij onder meer het algemeen belang van alle zorgverzekerden in Nederland dient en inzet op een eerlijke prijsstelling van geneesmiddelen. Het gaat om een zogeheten algemeen-belangactie. 

De rechtbank Amsterdam oordeelde dat FtV aan de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 3:305a BW voldeed, en dat was voldaan aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 1018c lid 5 Rv. Daarnaast kon niet worden uitgesloten dat FtV een belang had bij de collectieve actie in de zin van artikel 3:303 BW (zie hierna). Daarmee werd FtV ontvankelijk verklaard in haar collectieve actie, en kon de zaak inhoudelijk worden behandeld. 

Rechtbank komt niet aan inhoudelijke beoordeling toe: geen belang bij vorderingen

Op 9 juli 2025 verscheen de langverwachte einduitspraak met het inhoudelijk oordeel in de zaak (ECLI:NL:RBAMS:2025:4738). Verrassend genoeg kwam de rechtbank Amsterdam echter niet aan een inhoudelijk oordeel toe, gelet op de ontvankelijkheid van FtV. FtV voldeed weliswaar aan de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA zoals volgde uit het tussenvonnis, maar de rechtbank Amsterdam oordeelde dat FtV geen voldoende belang had bij haar vorderingen zoals vereist op grond van artikel 3:303 BW. 

Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe, aldus artikel 3:303 BW. De rechtbank benadrukt dat niet te snel mag worden aangenomen dat geen belang bestaat bij de vordering. Nu het hier gaat om een collectieve procedure, gaat het hier niet om het eigen belang van FtV maar om het belang van de groep waarvoor FtV stelt op te komen, namelijk “alle personen die aanspraak (kunnen) maken op wettelijke verzekerde basiszorg in Nederland”. 

FtV vorderde zoals benoemd enkel een verklaring voor recht dat AbbVie met de prijsstelling van Humira onrechtmatig handelde. Zij vorderde geen schadevergoeding en ook niet dat Abbvie wordt geboden of verboden om iets te doen. 

In rechtspraak is aanvaard dat een partij een belang kan hebben bij het vragen om een verklaring voor recht, als zij op grond van die verklaring later in een afzonderlijke procedure schadevergoeding kan vorderen. Ook kan een partij onder bepaalde omstandigheden een belang hebben bij een verklaring voor recht vanwege de genoegdoening van de vaststelling dat onrechtmatig is gehandeld. 

Geen van deze situaties deed zich hier volgens de rechtbank Amsterdam voor. FtV heeft niks gesteld over het krijgen van genoegdoening met de verklaring voor recht. Daarnaast stelt de rechtbank Amsterdam vast dat FtV niet beoogt om schadevergoeding te krijgen met de gevorderde verklaring voor recht. FtV had gesteld dat zij met deze procedure wilde bereiken dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen namens wie FtV de collectieve actie startte, aan de hand van een verklaring voor recht schadevergoeding van AbbVie zouden kunnen krijgen van het nadeel dat zij hebben geleden doordat zij jarenlang te veel hebben betaald voor het geneesmiddel Humira. Het belang dat FtV schetste voor de zorgverzekeraars en ziekenhuizen was volgens de rechtbank Amsterdam een belang van derden, en niet van de nauw omschreven groep die betrokken waren bij de procedure, namelijk de Nederlandse zorgverzekerden. De hoop dat de uitspraak een gunstig effect zou kunnen hebben voor ziekenhuizen en zorgverzekeraars was daarmee onvoldoende om te spreken van een belang bij de procedure als bedoeld in artikel 3:303 BW. 

Ten slotte achtte de rechtbank Amsterdam relevant dat de gevorderde verklaring voor recht geen verandering zou brengen in de rechtsverhouding tussen partijen. Het vermeende onrechtmatige handelen van AbbVie speelt zich namelijk af in het verleden (tussen 2004 en 2018), zodat deze procedure ook niet bewerkstelligt dat het onrechtmatige handelen stopt. Hierdoor heeft FtV ook op die grond geen belang bij de procedure. 

De rechtbank benadrukte dat een civiele procedure niet kan worden gebruikt om algemene normen vast te stellen die voor een geneesmiddelenfabrikant gelden bij prijsvorming, als de uitspraak geen concrete gevolgen heeft voor de partijen in de procedure. 

Tot slot

Hoewel het ontbreken van belang niet snel mag worden aangenomen, volgt uit de uitspraak dat bij algemeen-belangacties waarin enkel een verklaring voor recht wordt gevorderd en geen schadevergoeding of verbod of gebod, artikel 3:303 BW wel degelijk een relevante rol speelt. 

De rechtbank benadrukt dat de uitspraak concrete gevolgen moet hebben voor partijen in de procedure en niet kan dienen om algemene normen te stellen voor de toekomst. Mogelijk omdat de rechter zich hiermee te veel op het terrein van de wetgever zou begeven. Dit klemt te meer wanneer het gaat om een onderwerp als de vraag welke prijzen farmaceuten mogen hanteren voor medicijnen, waarvoor in beginsel wettelijke voorschriften bestaan. Dit laat uiteraard onverlet dat de rechtbank hierover wel een inhoudelijk oordeel had gegeven indien de vordering anders was ingestoken en het belang zoals bedoeld in artikel 3:303 BW wel aanwezig was geweest.  

De uitspraak laat in ieder geval zien dat bij algemeen-belangacties goed moet worden nagedacht over zowel de groep waarvoor een belangenorganisatie opkomt, maar ook wat precies wordt gevorderd en hoe de vorderingen worden ingestoken.   

FtV beraadt zich over het hoger beroep.