Capaciteitstekorten en de redelijke termijn

Article
NL Law

Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit komt voort uit de gedachte dat de verdachte niet langer dan redelijk moet leven onder de dreiging van een strafvervolging. Een strafvervolging is immers zeer belastend voor de verdachte en kan grote gevolgen hebben voor diens reputatie, carrière en privéleven. Daarnaast is een snelle behandeling van de strafzaak cruciaal voor een deugdelijke waarheidsvinding en ook wenselijk richting de samenleving en eventuele slachtoffers.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond binnen twee jaar. Zeker in de grotere en meer complexe strafzaken is het echter eerder uitzondering dan regel dat deze termijn wordt gehaald. Dat komt voort uit de steeds nijpender capaciteitstekorten bij zowel politie en justitie als de rechtspraak.

Vanaf 2008 hanteerde de Hoge Raad de strikte lijn dat een overschrijding van de redelijke termijn nooit kon leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, óók niet in uitzonderlijke gevallen. Overschrijding van de redelijke termijn kon enkel leiden tot strafvermindering. In 2020 heeft de Hoge Raad de deur echter weer op een kier gezet voor niet-ontvankelijkheid van het OM vanwege overschrijding van de redelijke termijn, namelijk indien sprake is van ''een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd''. In de recente feitenrechtspraak wordt in uitzonderlijke gevallen steeds vaker gebruik gemaakt van de ruimte die de Hoge Raad hier heeft gegeven.

Analyse van deze feitenrechtspraak leert dat hierbij onder meer van belang kan zijn dat het OM de zaak zonder reden op de plank heeft laten liggen en dat de verdediging geen aandeel heeft gehad in de vertraging van het procesverloop. Verder kan relevant zijn dat de waarheidsvinding in het gedrang komt vanwege het tijdsverloop (bijvoorbeeld in de context van onderzoekswensen van de verdediging) en er geen sprake meer is van een level playing field. Andere factoren die kunnen meespelen zijn het feit dat de verdachte geen nieuwe strafbare feiten meer heeft gepleegd, het feit dat het gaat om oude feiten en de afwezigheid van benadeelde partijen. Daarnaast kunnen de aard en ernst van de strafbare feiten een rol spelen: bij zwaardere feiten bestaat meer strafvorderlijk belang bij vervolging dan bij lichtere feiten. Tegelijkertijd kan een verdenking van zwaardere feiten juist maken dat het OM meer voortvarendheid had moeten betrachten. De rechtspraak en het OM zijn tot slot niet blind voor de capaciteitstekorten. Zo overwoog de rechtbank Amsterdam vorig jaar in het kader van een redelijke-termijn-verweer dat zij oog heeft voor de met vervolging gemoeide kosten en de schaarse zittingscapaciteit. En het OM vroeg recent in vijftig zaken zelfs om zijn eigen niet-ontvankelijkheid vanwege overschrijding van de redelijke termijn, teneinde ruimte te maken voor zaken die het belangrijker acht.

De oplopende doorlooptijden en steeds forsere schendingen van de redelijke termijn schaden de rechtsstaat. Door lang tijdsverloop is er aan het einde van de rit veelal nauwelijks nog ruimte voor een strafoplegging die enig doel kan dienen. Het is dan ook toe te juichen dat een niet-ontvankelijkheidverklaring vanwege tijdsverloop niet langer uitgesloten is.