Legalisatie van cannabisproducten in het ene EU land zet de deur op een kier voor legalisatie in ander land, aldus Franse rechter

Article
NL Law
BE Law
LU Law
EU Law

De hoogste Franse rechter gaat mee in een recente uitspraak van het Hof van Justitie EU, waarmee zij de deur op een kier zet voor legalisatie van cannabisproducten, en laat zien dat EU landen niet zomaar cannabisproducten kunnen blijven weren.

1. Inleiding

Op 23 juni 2021 heeft de hoogste Franse rechter een streep gezet door een uitspraak van een lagere rechter over de Franse strafrechtelijke ban op van een cannabisplant afkomstige producten. Deze uitspraak volgt ruim een half jaar nadat het Hof van Justitie EU (“HvJ”) oordeelde dat een lidstaat de handel in CBD (Cannabidiol) die in andere lidstaten rechtmatig zijn geproduceerd en in de handel gebracht niet zomaar mag verbieden. De Franse rechter gaat hier nu in mee. In dit blog zullen we beide uitspraken bespreken en de belangrijkste lessen daaruit noemen. De belangrijkste les is dat het HvJ – en in zijn kielzog de Franse rechter – enerzijds weliswaar vasthoudt aan vaste jurisprudentie inhoudende dat “verdovende middelen” niet onder het vrije verkeer van goederen vallen, maar het anderzijds niet bereid is om alles onder het predicaat verdovende middelen te scharen. Hierdoor kunnen bepaalde cannabisproducten die legaal zijn geproduceerd in het ene land naar alle waarschijnlijkheid ook legaal in een ander land verkocht worden.

2. Feiten zaak HvJ

In de zaak voor het HvJ ging het om twee voormalige bestuurders van een vennootschap die onder meer handelde in Kanavape, een elektronische sigaret waarvan de vloeistof CBD bevat. Deze CBD werd in Tsjechië geproduceerd, waarbij de volledige cannabisplant werd gebruikt. In Frankrijk is echter enkel het gebruik voor commerciële doeleinden van de vezels en het zaad van de plant toegestaan. De twee bestuurders in kwestie zijn vervolgens in Frankrijk strafrechtelijk veroordeeld tot respectievelijk 18 en 15 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van €10.000. Tegen deze uitspraak zijn de bestuurders in hoger beroep gegaan waarbij zij in het bijzonder aanvoerden dat het verbod op handel in CBD afkomstig van de volledige cannabisplant in strijd zou zijn met het Unierecht. De Franse rechter besloot om prejudiciële vragen te stellen het HvJ.

3. Uitspraak HvJ

Naar aanleiding van deze prejudiciële vragen door de Franse rechter oordeelde het HvJ in november 2020 dat de nationale regeling omtrent het verbod niet verenigbaar is met het Unierecht. Een belangrijke overweging hierin is dat het HvJ CBD niet als ‘verdovend middel’ kwalificeert. CBD zo concludeert het HvJ bevat volgens de huidige stand van wetenschappelijke kennis geen psychoactieve stof. Dit alles is van belang omdat de schadelijkheid van verdovende middelen algemeen erkend is en de verhandeling hiervan in beginsel in alle lidstaten verboden is. Hiermee valt dit niet onder het vrije verkeer van goederen. Nu CBD volgens het HvJ niet als dergelijk middel kwalificeert, zijn de bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen binnen de EU wel van toepassing op CBD producten. Een maatregel inhoudende een verbod op de handel in CBD (afkomstig van de volledige cannabisplant) heeft dezelfde werking als een kwantitatieve invoerbeperking wat verboden is ingevolge artikel 34 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”). In beginsel is een dergelijke maatregel tussen de lidstaten dus niet toegestaan. Een uitzondering geldt indien de maatregel rechtvaardiging vindt in een van gronden van algemeen belang genoemd in artikel 36 VWEU. Daarbij is wel van belang dat de nationale maatregel geschikt is om het nagestreefde doel te verwezenlijken en niet verder gaat dan daarvoor noodzakelijk is; de evenredigheidstoets.

Onder meer kan een dergelijke maatregel gerechtvaardigd zijn ten behoeve van de bescherming van de volksgezondheid. De beoordeling of de maatregel gerechtvaardigd en evenredig is, is uiteindelijk aan de nationale rechter. Wel gaat het HvJ in het arrest in op enkele overwegingen die bij die beoordeling door de lidstaat moet worden betrokken. Allereerst overweegt het HvJ dat er onzekerheid kan heersen in wetenschappelijke kringen over de risico’s voor de volksgezondheid. Het is aanvaardbaar dat een lidstaat op grond van het voorzorgsbeginsel beschermende maatregelen neemt zonder dat ten volle blijkt dat de risico’s bestaan en de mate daarvan. Echter mag bij de evaluatie van de risico’s niet worden uitgegaan van zuiver hypothetische overwegingen. Daarnaast wijst het HvJ als het gaat om de geschiktheid van het middel erop dat het Franse verbod niet geldt voor de verhandeling van synthetische CBD die dezelfde eigenschappen bezit als CBD die uit de volledige cannabisplant wordt geëxtraheerd. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat de Franse regeling niet geschikt is om het doel – de bescherming van de volksgezondheid – op samenhangende en stelselmatige wijze te verwezenlijken.

4. Franse Cour de Cassation

In navolging op de uitspraak van het HvJ heeft nu de hoogste Franse rechter – de Cour de Cassation – zich over deze kwestie uitgelaten. Op 23 juni 2021 oordeelde de Franse Hoge Raad, in een andere zaak dan hiervoor genoemd, dat de strafrechtelijke veroordeling van een eigenaar van een CBD winkel in strijd was met het Unierecht. In de uitspraak wordt daartoe overwogen dat de lagere Franse rechter zijn oordeel heeft geveld zonder in overweging te nemen of de betreffende producten legaal waren vervaardigd in een andere EU lidstaat. De rechter had daarmee geen grond voor de uiteindelijk genomen beslissing. Met de vernietiging van de uitspraak heeft de Franse Hoge Raad nog geen einduitspraak gedaan. De uitspraak is terugverwezen naar het Hof van Beroep van Parijs die uiteindelijk opnieuw inhoudelijk op de zaak moet beslissen.

5. Tot slot

Het vrije verkeer van goederen binnen de EU geldt niet voor verdovende middelen. Het HvJ benadrukt echter in de uitspraak van november 2020 dat de definitie van verdovende middelen niet vastomlijnd is. CBD valt hier volgens het HvJ niet onder. Op CBD (-producten) is daarom het vrij verkeer van goederen wel van toepassing. Dit betekent dat een verbod op deze producten enkel is toegestaan indien overheden hiervoor een legitieme reden hebben en dit verbod geschikt, noodzakelijk en evenredig is. Het HvJ kijkt daarmee ook naar de consistentie van het verbod: als soortgelijke producten niet verboden worden, is dat op zichzelf reden om te twijfelen aan de geschiktheid en noodzakelijkheid van het verbod.  Nu ook de Franse Hoge Raad de uitspraak van het HvJ heeft geïncorporeerd, is het afwachten of de legalisatie van CBD in andere EU landen ertoe zal leiden dat het huidige Franse verbod niet in stand kan blijven. Deze uitspraak laat daarmee zien dat landen niet zomaar cannabisproducten kunnen blijven weren.