Toezichthouders aan de poort

Article
NL Law

Het kan iedere financiële onderneming overkomen: in de bus vindt men een verzoek om informatie te verstrekken aan een van  de financiële toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) of de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Een dergelijk verzoek leidt al snel tot onrust binnen de onderneming. Ingrid Viertelhauzen en Maciek Bednarski bespreken de reikwijdte van de inlichtingenbevoegdheid en plaatsen hier enkele kanttekeningen bij.

De vrees voor mogelijk handhavend optreden van de toezichthouder is een reëel fenomeen bij bestuurders, die doorgaans boetes en reputatieschade zullen willen vermijden. Het kan om een informeel informatieverzoek gaan, maar evengoed kan het een inlichtingenvordering op grond van art. 1:74 Wet op het financieel toezicht (Wft) of op grond van art.  5:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn. Wij zullen ons in dit artikel richten op de formele inlichtingenvordering. De inlichtingenbevoegdheid is een van de belangrijkste toezichtinstrumenten in het arsenaal van de toezichthouder. Met deze inlichtingenbevoegdheid kunnen de AFM en DNB informatie verzamelen en beoordelen. Wanneer het tot handhaving komt, zijn specifieke en nauwkeurige informatie over de onderneming ook noodzakelijk om te kunnen voldoen aan onder meer het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel2 bij het opstellen van een mogelijk sanctiebesluit. Voor de praktijk is het van belang dat een financiële onderneming weet hoe zij met een dergelijk informatieverzoek om moet gaan.

Dit artikel is gepubliceerd in het tijdschrift Financieel Recht in de Praktijk (FRP) 2020/5.

Lees de volledige publicatie.