Bij zeer locatiespecifieke omstandigheden doorbreekt de goede ruimtelijke ordening het exclusieve toetsingskader van titel 5.2 Wet milieubeheer voor luchtkwaliteit

Article
NL Law

Titel 5.2 Wm bepaalt dat bij het nemen van een groot aantal ruimtelijke ordeningsbesluiten en besluiten tot verlening van omgevingsvergunningen voor milieu de grenswaarden opgenomen in bijlage 2 Wm in acht moeten worden genomen. Afgevraagd kan dan worden of bij het nemen van ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, de goede ruimtelijke ordening (waaronder het aanvaardbaar woon- en leefklimaat) een aanvullende toets kan vergen als dat besluit voldoet aan titel 5.2 Wm.

Uitspraak 1 juli 2015: titel 5.2 Wm is exclusief toetsingskader voor luchtkwaliteit

In een wat oudere uitspraak, ABRvS 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2082, was aan de orde een besluit van de gemeenteraad van Barneveld tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de uitbreiding van een bedrijventerrein. Appellanten vreesden onder meer voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat, in het bijzonder wat betreft de effecten van het plan voor de luchtkwaliteit.

De Afdeling overweegt dat het bedrijventerrein waarin het bestemmingsplan voorziet is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), vastgesteld op grond van artikel 5.12 lid 1 aanhef en onder c Wm. Op grond van artikel 5.16 lid 1 aanhef en onder d jo. lid 2 onder c Wm, kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dit besluit betrekking heeft op een ontwikkeling die is genoemd in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met het NSL. Op grond van artikel 5.16 lid 3 Wm vindt dan geen afzonderlijke beoordeling van de effecten van dat bestemmingsplan op de luchtkwaliteit plaats.

De Afdeling overweegt vervolgens:

“Gelet op het exclusieve karakter van titel 5.2 van de Wm waar het de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit betreft, bestaat, anders dan [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] lijken te betogen, geen ruimte voor een aanvullende beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in het kader van beoordeling van de vraag of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.”

Kortom, gelet op het exclusieve karakter van titel 5.2 Wm waar het betreft de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit bestaat er geen ruimte voor een aanvullende beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in het kader van de goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak van 6 mei 2020: bij zeer locatiespecifieke omstandigheden is titel 5.2 Wm niet het exclusieve toetsingskader voor luchtkwaliteit


In ABRvS 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1179, ziet de Afdeling die ruimte wel. In die uitspraak is aan de orde een omgevingsvergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer voor afwijking van het bestemmingsplan voor een parkeerterrein bij Schiphol. Appellant woont in de nabijheid van dat perceel en onder de aanvliegroute van vliegtuigen naar Schiphol op een locatie waar op grond van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol geen woningen meer mogen worden gebouwd. Appellant voert aan dat de omgevingsvergunning leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat, in het bijzonder wat betreft de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van het optreden van draaiende luchtwervelingen door startende en landende vliegtuien, de zogenoemde vortex. Hij wijst erop dat het college niet heeft onderzocht wat deze vortex in combinatie met de voorziene 1300 parkeerplaatsen en de daarbij behorende voertuigbewegingen voor invloed heeft op zijn woon- en leefklimaat, waaronder de luchtkwaliteit.

Verweerder voert aan dat er een luchtkwaliteitsberekening is verricht conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, waaruit volgt dat het vergunde gebruik niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 5.16 lid 1 aanhef en onder c Wm.

De Afdeling overweegt dat bij de beoordeling of een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, een afweging van de betrokken belangen, waaronder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, moet worden gemaakt. De Afdeling laat in het midden de vraag of met de effecten van de vortex rekening is gehouden in de gehanteerde rekensystematiek voor de beoordeling van de luchtkwaliteit en overweegt dan:

“In dit geval heeft [appellant] gesteld dat sprake is van zeer locatiespecifieke omstandigheden waarbij de vortex optreedt op geringe hoogte ter plaatse van de gronden van het parkeerterrein en nabij zijn perceel. Gelet daarop had het college, naar het oordeel van de Afdeling, in dit geval in zijn beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waaronder de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant], nader aandacht moeten schenken aan de mogelijke effecten van de met het besluit van 19 december 2017 vergunde activiteit in combinatie met de vortex.”

Niet is gebleken dat het college deze mogelijke effecten zijn onderzocht, zodat het besluit wegens strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komt.

Kortom: in ieder geval in geval van zeer locatiespecifieke omstandigheden die relevant zijn voor de luchtkwaliteit, kan de goede ruimtelijke ordening, waaronder de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat, toch een aanvullende toets vergen. Het achterwege laten van die toets kan reden zijn voor vernietiging van het betrokken besluit. Met haar uitspraak van 6 mei 2020 wijkt de Afdeling af van haar uitspraak van 1 juli 2015 door – zij het in geval van zeer locatiespecifieke omstandigheden – toch ruimte te zien voor een aanvullende toets naar de gevolgen van een besluit voor de luchtkwaliteit, ook al wordt titel 5.2 Wm in acht genomen.

Gevolgen voor de praktijk

Hoewel de reikwijdte van de uitspraak van 6 mei 2020 (vooralsnog) beperkt is tot zeer locatiespecifieke omstandigheden die relevant zijn voor de luchtkwaliteit, leidt deze uitspraak ertoe dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat wat luchtkwaliteit betreft een besluit rechtmatig is als wordt voldaan aan titel 5.2 Wm. Voor tegenstanders van een ontwikkeling wordt het aantrekkelijk toe te lichten dat zeer locatiespecifieke omstandigheden ertoe leiden dat een besluit niet rechtmatig is, ook al wordt voldaan aan titel 5.2 Wm. Daarbij kunnen die tegenstanders natuurlijk ook betrekken een eventuele cumulatie met andere milieueffecten, zoals geluid, stank en gevaar.

Kortom, titel 5.2 Wm – en daarmee ook het NSL – is met de uitspraak van 6 mei 2020 (iets) minder exclusief geworden voor de beoordeling van gevolgen van besluiten voor de luchtkwaliteit.