Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd. Voor zover in HR 30 maart 1951, NJ 1952/29 anders is geoordeeld, komt de Hoge Raad daarvan terug.
De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt (art. 152 lid 2 Rv). Art. 161 Rv bevat een dergelijke bepaling: een op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit. Het oordeel van de strafrechter dat een beroep op noodweer slaagt, wordt echter niet door art. 161 Rv bestreken. Dat oordeel maakt immers geen deel uit van de bewezenverklaring. Het heeft betrekking op de strafbaarheid van de verdachte (art. 350 Sv).
De aanvaarding van een beroep op noodweer door de strafrechter laat de vrijheid in de bewijswaardering van de burgerlijke rechter dan ook onverlet.
Daniël Stein schreef de annotatie bij deze uitspraak. Deze annotatie is gepubliceerd in JBPR 2015/34.
Lees de volledige annotatie.