Verhuurderheffing kent in voorkomende gevallen een discriminerend effect

Article
NL Law

Op 8 juni 2018 heeft de Hoge Raad een relevant arrest gewezen voor de verhuurderheffing. Daarin concludeert hij dat het in gevallen van mede-eigendom in strijd met het Europeesrechtelijke gelijkheidsbeginsel is om voor de belastingplicht aan te sluiten bij degene die de WOZ-beschikking ontvangt.

Degene die het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan 50 (was 10) sociale huurwoningen is belastingplichtig voor de verhuurderheffing. Verhuurderheffing wordt geheven over de WOZ-waarde van sociale huurwoningen. De wetgever heeft bij de opzet van de verhuurderheffing ervoor gekozen om in gevallen van mede-eigendom, belastingplicht aan te nemen bij degene aan wie de WOZ-beschikking wordt bekendgemaakt. Deze keuze van de wetgever is  gebaseerd op overwegingen van eenvoud en doelmatigheid.

Belanghebbende is voor 100% belastingplichtig voor de verhuurderheffing hoewel hij slechts voor één derde gerechtigd is tot de sociale huurwoningen en rechtens geen regres heeft op zijn mede-eigenaren die voor de ratio en de grondslag van de verhuurderheffing in een volstrekt identieke positie als belanghebbende verkeren. Er bestaat een verschil in behandeling tussen rechtens en feitelijk vergelijkbare gevallen. Belanghebbende stelt dan ook dat de keuze van de wetgever om voor de belastingplicht aan te sluiten bij degene die de WOZ-beschikking ontvangt tot onredelijke en willekeurige resultaten leidt, althans tot een voor hem buitensporige last.

De Hoge Raad stelt voorop dat artikel 26 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), artikel 14 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) in samenhang gelezen met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM, niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, maar alleen die welke als discriminatie moeten worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Ten aanzien van de fiscale wetgeving heeft de wetgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid bij de beoordeling of gevallen voor de toepassing van eerdergenoemde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd en of, indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen.

Om voor de belastingplicht aan te sluiten bij degene die de WOZ-beschikking ontvangt, heeft de wetgever, ter rechtvaardiging, erop gewezen dat dit tot lagere administratieve lasten en uitvoeringskosten leidt. Echter, redenen van praktische uitvoerbaarheid kunnen, aldus de Hoge Raad, de ongelijke behandeling van belanghebbende niet rechtvaardigen. De Hoge Raad laat de verhuurderheffing voor belanghebbende buiten toepassing.

Dit arrest is met name relevant voor partijen die hun sociale huurwoningenbezit in mede-eigendom hebben. In voorkomende gevallen kan het lonen om een bezwaar/beroepsprocedure te starten tegen eerdere afdrachten van verhuurderheffing. Aan de andere kant brengen woningcorporaties het grootste deel van de verhuurderheffing op, zodat mag worden verwacht dat de schatkist geen grote gevolgen zal ondervinden van dit arrest. Voorts is het afwachten hoe de wetgever zal reageren. Mogelijk zal in de toekomst de belastingplicht voor de verhuurderheffing voor alle gevallen op een andere wijze worden vastgesteld.