Geen spooroorlogen meer dankzij het Europees Spoorwegbureau?

Tweede Kamer neemt Wetsvoorstel Vierde spoorwegpakket aan met meer bevoegdheden voor het Europees Spoorwegbureau
Article
EU Law
Expertise

Het NRC kopte op 8 november 2018 met ''Spooroorlog' dreigt wegens verbinding Maastricht-Luik'. België zou weigeren om de 'drielandentrein' van Aken via Heerlen en Maastricht naar Luik in gebruik te nemen, omdat het materieel niet zou voldoen aan de Belgische veiligheidseisen. Het oogt vreemd dat één land de ingebruikname van een internationale trein kan tegenhouden. Toch is dit de huidige praktijk: in geval van een internationale trein dient elk land waardoor de trein rijdt een veiligheidscertificaat af te geven.

Dit verandert met de implementatie van het Vierde Spoorwegpakket. Met het Vierde Spoorwegpakket wordt een grotere rol toebedeeld aan het (al bestaande) Europees Spoorwegbureau. In dit blogbericht gaan wij in op de nieuwe taken en bevoegdheden van het Europees Spoorwegbureau.

Het Europees Spoorwegbureau

Het Europees Spoorwegbureau werd reeds in 2004 opgericht (Verordening 881/2004/EG). Met de oprichting van een centrale Europese instantie voor veiligheid en interoperabiliteit – het Europees Spoorwegbureau – kon volgens de Europese wetgever "rekening worden gehouden met de doelstellingen van veiligheid en interoperabiliteit van het Europese spoorwegnetwerk en een bijdrage worden geleverd aan de revitalisering van de spoorwegsector en aan de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid".

De taken en bevoegdheden van het Europees Spoorwegbureau zijn tot dusver echter beperkt. De belangrijkste taken en bevoegdheden op het gebied van veiligheid en interoperabiliteit – denk aan het afgeven van veiligheidscertificaten en het verlenen van vergunningen – berusten nog bij de nationale bevoegde instanties. Met het Vierde Spoorwegpakket komt hier verandering in. Verordening (EU) 2016/796 (de Spoorwegbureauverordening) legt een aantal belangrijke taken en bevoegdheden bij het Europees Spoorwegbureau neer.

Implementatie Vierde Spoorwegpakket in Nederland

In ons blogbericht van 19 juni 2018 wezen wij op de gevolgen van het zogenaamde 'Vierde Spoorwegpakket' op de Europese spoorwegruimte. Het wetsvoorstel dat strekte tot aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan het Vierde Spoorwegpakket is op 9 oktober 2018 aangenomen door de Tweede Kamer. Daarbij heeft de Tweede Kamer één amendement aangenomen. De strekking van dit amendement was om in geval van een concessieverlening voor het hoofdrailnet de Eerste en Tweede Kamer meer tijd te geven om het proces van deze concessieverlening en de uitkomst daarvan te bespreken met de Minister. Momenteel voorziet artikel 64, vierde lid van de Wet personenvervoer 2000 in een overlegperiode van vier weken. Het genoemde amendement verlengt deze periode naar acht weken. Mogelijk  tracht de Tweede Kamer hiermee te bewerkstelligen dat zij in de toekomst meer invloed kan uitoefenen op de verlening van een concessie.

De nieuwe taken van het Europese Spoorwegbureau onder de technische pijler van het Vierde Spoorwegpakket

De technische pijler van het Vierde Spoorwegpakket bestaat uit één Europese verordening (Verordening (EU) 2016/796) en uit twee Europese Richtlijnen (Richtlijn (EU) 2016/797 en Richtlijn (EU) 2016/798). De technische pijler leidt tot diverse veranderingen, met name op het gebied van veiligheid en interoperabiliteit. Voor een overzicht van deze veranderingen verwijzen wij graag naar pagina 21 en verder van de Memorie van Toelichting bij het eerdergenoemde wetsvoorstel (dat inmiddels dus door de Tweede Kamer is aangenomen). In dit blogbericht focussen wij ons op enkele specifieke veranderingen, namelijk de nieuwe taken en bevoegdheden van het Europese Spoorwegbureau die volgen uit de technische pijler van het Vierde Spoorwegpakket. Deze nieuwe taken en bevoegdheden zijn vanuit bestuursrechtelijk perspectief bijzonder relevant.

Veiligheidscertificaten

Een eerste nieuwe bevoegdheid van het Europees Spoorwegbedrijf heeft betrekking op het verlenen van veiligheidscertificaten. Momenteel is het zo dat een Nederlandse spoorwegonderneming een veiligheidscertificaat dient aan te vragen bij de Nederlandse bevoegde instantie; de Minister van Infrastructuur, Landbouw en Transport (in de praktijk: IL&T). Als deze spoorwegonderneming ook toegang wil verkrijgen tot de spoorweginfrastructuur van andere landen, dan dient ook in deze andere landen een veiligheidscertificaat te worden aangevraagd. Deze systematiek verandert onder het Vierde Spoorwegpakket. Op grond van artikel 13, eerste lid van de Spoorwegbureauverordening wordt het Europees Spoorwegbureau bevoegd om veiligheidscertificaten af te geven. Voor spoorwegondernemingen die in één lidstaat opereren wordt het Europees Spoorwegbureau naast de nationale instantie bevoegd. Voor spoorwegondernemingen die in meerdere lidstaten opereren, wordt het Europees Spoorwegbureau zelfs exclusief bevoegd.

In alle situaties hoeft de spoorwegonderneming in de toekomst maar over één veiligheidscertificaat te beschikken. Als een Nederlandse spoorwegonderneming haar exploitatiegebied wil uitbreiden, dan beoordeelt het Europese Spoorwegbureau over een uitbreiding van het al bestaande veiligheidscertificaat. Deze beoordeling vindt dan plaats aan de hand van het al bestaande dossier van de spoorwegonderneming.

Voertuigvergunningen

Ook op het gebied van voertuigvergunningen worden nieuwe taken en bevoegdheden aan het Europese Spoorwegbureau toegekend. Net als bij de veiligheidscertificaten is het momenteel zo dat een spoorwegonderneming in de regel meerdere vergunningen dient aan te vragen als hij in meerdere lidstaten voertuigen op het spoor wil inzetten. Met het Vierde Spoorwegpakket wordt deze systematiek aangepast, op eenzelfde wijze als bij de veiligheidscertificaten. Als een spoorwegvoertuig in meerdere lidstaten zal worden ingezet, dan moet de aanvraag voor een voertuigvergunning voortaan bij het Europees Spoorwegbureau worden ingediend. Wordt een spoorwegvoertuig alleen in Nederland ingezet, dan heeft de aanvrager de keuze om zijn aanvraag bij het Europees Spoorwegbureau of bij de Minister (IL&T) in te dienen. Ook hier geldt dat de spoorwegonderneming voortaan aan één vergunning voldoende heeft.

Procedure

Belangrijk is dat alle toekomstige aanvragen van veiligheidscertificaten en voertuigvergunningen voortaan via hetzelfde loket moeten worden ingediend, namelijk het One Stop Shop loket (artikel 12, eerste lid Spoorwegbureauverordening). Dit loket wordt beheerd door het Europees Spoorwegbureau. Het loket zal zo worden ingericht dat de aanvrager bij het indienen van een aanvraag kan kiezen tussen het Europese Spoorwegbureau en de nationale bevoegde instantie, uiteraard voor zover hij deze keuzemogelijkheid heeft (zie hiervoor).

Welke procedureregels vervolgens van toepassing zijn, is afhankelijk van de keuze van de aanvrager. Wordt de aanvraag ingediend bij de Minister (IL&T), dan gaan de procedureregels gelden zoals deze zullen worden uitgewerkt in Nederlandse lagere regelgeving (zie het voorstel dat nu ter consultatie voorligt). Dient de aanvrager zijn aanvraag echter in bij het Europees Spoorwegbureau, dan dient hij de procedureregels uit respectievelijk  Richtlijn (EU) 2016/797 (de Interoperabiliteitsrichtlijn) en Richtlijn (EU) 2016/798 (de Spoorwegveiligheidsrichtlijn) in acht te nemen.

Rechtsbescherming

Een belangrijke vraag omtrent de nieuwe taken en bevoegdheden van het Europese Spoorwegbureau is die omtrent de rechtsbescherming. De rechtsbescherming tegen de besluiten van het Europese Spoorwegbureau is geregeld in de Spoorwegbureauverordening. De rechtstreeks bij het betreffende besluit betrokken belanghebbenden kunnen beroep instellen tegen een besluit van het Europese Spoorwegbureau (artikel 59, eerste lid Spoorwegbureauverordening). Een dergelijk beroep wordt behandeld door een speciaal op te richten kamer van beroep (artikel 55, eerste lid Spoorwegbureauverordening). Het beroep moet binnen twee maanden na kennisgeving van het besluit aan de betrokkene zijn ingediend (artikel 59, tweede lid Spoorwegbureauverordening). Na het doorlopen van de beroepsprocedure kan, indien gewenst, beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (artikel 63 van de Spoorwegbureauverordening).      

Op het gebied van rechtsbescherming is voorts nog van belang dat de Spoorwegbureauverordening in een arbitrageprocedure voorziet voor het geval dat het Europese Spoorwegbureau en de nationale toezichthouder het niet met elkaar eens zijn. Het Europese Spoorwegbureau houdt bij de beoordeling van een aanvraag rekening met de beoordeling van de nationale toezichthouder. Het Europese Spoorwegbureau kan echter beslissen in afwijking van de beoordeling van de nationale toezichthouder. De nationale toezichthouder kan in dergelijke gevallen de zaak voor arbitrage voorleggen aan een onafhankelijke kamer van het Europese Spoorwegbureau (artikel 61 jo. artikel 55 Spoorwegbureauverordening). Deze onafhankelijke kamer stelt ofwel het Europese Spoorwegbureau ofwel de nationale toezichthouder in het gelijk.  

Geen 'spooroorlogen' meer

Een belangrijke vraag is of met de hiervoor geschetste nieuwe taken en bevoegdheden van het Europees Spoorwegbureau een einde komt aan de 'spooroorlogen' tussen verschillende lidstaten van de Europese Unie. Anders verwoord: kan één lidstaat in de toekomst ook nog de ingebruikname van een internationale trein tegenhouden?

De spoorwegonderneming die een internationale treinverbinding wenst te realiseren, hoeft in de toekomst maar over één veiligheidscertificaat te beschikken. In geval van een internationale trein dient dit certificaat te worden aangevraagd bij het Europees Spoorwegbureau. Het Europees Spoorwegbureau beoordeelt dan of aan alle geldende Europese veiligheidsvoorschriften wordt voldaan. In het geval dat het Europees Spoorwegbureau beslist om een veiligheidscertificaat af te geven en een nationale toezichthouder is het niet eens met dit besluit, dan kan een arbitrageprocedure zoals hiervoor beschreven volgen. Een nationale toezichthouder kan op die manier nog altijd de ingebruikname van een internationale trein tijdelijk tegenhouden. Uiteindelijk wordt in de arbitrageprocedure echter ofwel het Europees Spoorwegbureau ofwel de nationale toezichthouder in het gelijk gesteld. Wordt het Europees Spoorwegbureau in het gelijk gesteld, dan betekent dit dat de spoorwegonderneming over het vereiste veiligheidscertificaat beschikt en dat de internationale trein in gebruik kan worden genomen (mits de spoorwegonderneming uiteraard over  alle andere vereiste vergunningen en certificaten beschikt).

Tot slot

Duidelijk is dat het Vierde Spoorwegpakket een aantal belangrijke praktische gevolgen zal hebben. Spoorwegondernemingen zullen hun aanvraag voor een vergunning dan wel een veiligheidscertificaat voortaan moeten indienen bij het loket van het Europese Spoorwegbureau. Vervolgens kan het zo zijn dat de aanvraag niet langer door de Minister (IL&T) maar door het Europese Spoorwegbureau wordt beoordeeld. Ook voor wat betreft de rechtsbescherming heeft dit belangrijke praktische gevolgen. Waar nu nog steeds bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit van de Minister, kan het in de toekomst zo zijn dat beroep moet worden ingesteld bij een nog op te richten Europese kamer van beroep.

In dit blogbericht schetsten wij enkel de belangrijkste nieuwe taken en bevoegdheden van het Europese Spoorwegbureau. Met dit bureau behoren de spooroorlogen hopelijk tot het verleden. Want zoals bij alle oorlogen geldt ook hier dat oorlog voeren alleen maar verliezen oplevert.