De vaststellingsaanvraag onder de NOW-1 en de gevolgen van de derden- en accountantsverklaring voor de subsidievaststelling

Article
NL Law

Het is sinds 7 oktober 2020 mogelijk om een aanvraag voor de vaststelling van de subsidie onder de NOW-1 in te dienen. Werkgevers hebben geruime tijd om de aanvraag in te dienen bij het UWV, namelijk tot en met 23 maart 2021 (24 weken vanaf 6 oktober 2020). Werkgevers die een accountantsverklaring moeten overleggen hebben zelfs tot en met 29 juni 2021 (38 weken vanaf 6 oktober 2020) om de aanvraag in te dienen.

In dit bericht behandelen we welke gegevens en documenten de werkgever bij de vaststellingsaanvraag moet indienen. Wij gaan hierbij uitgebreid in op de accountantsverklaring die bepaalde werkgevers moeten indienen en de invloed van die verklaring op de subsidievaststelling.

Benodigde gegevens en documenten voor de vaststellingsaanvraag

De vaststellingsaanvraag zal, net als de verleningsaanvraag, moeten worden ingediend door middel van een online formulier dat beschikbaar is gesteld op www.uwv.nl/now. De werkgever moet bij het indienen van dit formulier de volgende gegevens meesturen en invullen.

  • De bedrijfsgegevens, het loonheffingennummer, een rekeningnummer, een bankafschrift en een kopie van de verleningsbeschikking (dit volgt, anders dan bij de verleningsaanvraag, niet uit de voorschriften in de NOW-1 maar is opgenomen op de website van het UWV).
  • De definitieve gegevens van de omzetdaling. De werkgever moet de definitieve omzetdaling berekenen volgens de methode opgenomen in artikel 6 NOW-1 en dit aangeven op het aanvraagformulier. De website van het UWV biedt een rekenhulp voor het bepalen van de omzetdaling. Sinds een recente wijziging van de NOW-1 hoeft de werkgever geen documenten of stukken als bewijs meer mee te sturen. Zie ook ons eerdere bericht over de wijzigingen aan de NOW-1 en de NOW-2.
  • Een accountantsverklaring of derdenverklaring in het geval de NOW-1 de werkgever hiertoe verplicht. Hieronder gaan wij uitgebreid in op deze verklaring.
  • Een verklaring dat is voldaan aan de subsidieverplichtingen a, en c tot en met i, uit artikel 13 lid 1 NOW-1. Hieruit volgt dat de werkgever niet hoeft te verklaren dat geen verzoek om toestemming voor het opzeggen van een arbeidsovereenkomst is ingediend. In de toelichting bij artikel 14 NOW-1 (het artikel over de subsidievaststelling) merkt de Minister op dat dit al blijkt uit de loonsom of bij het UWV bekend is. Het voldoen aan de andere subsidieverplichtingen moet wel in een verklaring worden opgenomen. De werknemer dient de verklaring in door middel van het aanvinken van een verklaring op het online aanvraagformulier dat aan alle subsidieverplichtingen is gedaan.
  • Werkgevers kunnen er bij de vaststellingsaanvraag voor kiezen om een beroep op artikel 6a te doen. Dit betreft een aanvraag op alleen het niveau van de werkmaatschappij, in het geval de groep de omzetdrempel van 20% niet gehaald heeft. Sinds een recente wijziging van de NOW-1 is het voor alle werkgevers – die hiervoor in aanmerking komen – mogelijk een beroep te doen op de werkmaatschappij uitzondering. Zie ons eerdere bericht over die wijziging. De werkgever hoeft, sinds de wijziging, geen stukken meer mee te sturen waaruit volgt dat is voldaan aan de voorwaarden onder artikel 6a NOW-1. Wel moet in het geval van een beroep op artikel 6a altijd een accountantsverklaring worden meegezonden.

De verplichting tot het meesturen van een verklaring

In welke gevallen geldt de verplichting een verklaring in te dienen?

Op grond van de subsidieverplichtingen in artikel 13 lid 2 en 3 NOW-1 hebben werkgevers vanaf een bepaald subsidiebedrag ofwel een verklaring van een deskundige derde of een verklaring van een accountant nodig die de omzetdaling bevestigt. Beide artikelleden noemen ten eerste het voorschotbedrag als drempelwaarde: bij een voorschot onder de € 20.000 is geen verklaring nodig, bij een voorschot vanaf € 20.000 tot € 100.000 is een derdenverklaring nodig en bij een voorschot hoger dan € 100.000 is een accountantsverklaring nodig. De Minister heeft deze drempelwaarden op basis van het voorschot opgenomen om werkgevers voorafgaand aan de vaststellingaanvraag duidelijkheid te geven over de benodigde verklaring, zo volgt uit de toelichting bij de invoering van artikel 13 lid 2 en 3 in de NOW-1.

Wij menen dat uit de toelichting bij artikel 13 lid 2 NOW-1 kan worden opgemaakt dat het bedrag van de subsidievaststelling bepalend is voor de vraag of de werkgever een accountantsverklaring moet indienen, en niet het voorschot van € 100.000. De Minister vermeldt namelijk in de toelichting dat voor het grensbedrag is aangesloten bij de reguliere grens zoals opgenomen in de Aanwijzingen voor de subsidievaststelling ‘dat er geen accountantsverklaring gevraagd wordt voor vaststellingen onder de € 125.000’. ‘Hierbij zal uitgegaan worden van het gevraagde subsidiebedrag bij de vaststelling’, aldus de Minister. Wanneer een subsidie lager dan € 125.000 wordt vastgesteld, wordt het grensbedrag niet overschreden. Het zou in zo een geval niet conform de ratio van de verplichting zijn alsnog een accountantsverklaring van de werkgever te verlangen omdat deze eerder een voorschot van € 100.000 ontving. Inmiddels is echter duidelijk dat de Minister dit anders ziet. In de Kamerbrief van 3 december 2020 geeft de Minister aan dat over dit punt vragen zijn gesteld tijdens het debat van 3 november 2020. De Minister benadrukt in de Kamerbrief dat bij hoge subsidiebedragen altijd een accountantsverklaring nodig is, ook in het geval het definitief vastgestelde subsidiebedrag lager uitvalt. De Minister geeft aan dit niet te willen wijzigen, om te voorkomen dat werkgevers bewust een onevenredig hoog voorschot aanvragen. Wij menen echter dat de Minister hiermee miskent dat er in deze situatie werkgevers zullen zijn die kosten moeten maken voor een accountantsverklaring, terwijl zij uiteindelijk een subsidiebedrag overhouden waarvoor die verklaring eigenlijk niet nodig is.

Ten aanzien van de derdenverklaring merkt de toelichting over dit punt niet veel op. Uit de toelichting volgt dat de Minister een derdenverklaring verlangt bij ofwel een voorschot boven de € 20.000 of een vaststelling boven de € 25.000. Dit zou betekenen dat ook in het geval de subsidie lager dan € 20.000 wordt vastgesteld, en het voorschot deels moet worden terugbetaald, een derdenverklaring moet worden ingediend. Gezien de toelichting van de Minister over de verplichte accountantsverklaring bij een lagere vaststelling in de Kamerbrief van 3 december verwachten wij dat de Minister dit standpunt ook inneemt ten aanzien van de derdenverklaring.

Het is voor werkgevers van belang om voor ogen te houden dat, naast het voorschot van € 100,000, ook het bedrag van de subsidievaststelling voor de accountantsverklaring bepalend is. Dit kan er mogelijk ook toe leiden dat een verklaring nodig is terwijl dit op grond van de subsidieverlening niet het geval was. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat de omzetdaling uiteindelijk hoger is dan bij de verleningsaanvraag werd verwacht. De Minister gaat uit van de mogelijkheid dat de subsidie in die gevallen hoger wordt vastgesteld dan de verlening, en alsnog een verklaring nodig is. Wij willen er voor de volledigheid op wijzen dat het niet mogelijk is een subsidie hoger vast te stellen dan het bedrag van de subsidieverlening. Uit de jurisprudentie volgt dat een aanvraag om vaststelling van een subsidiebedrag dat hoger is dan is verleend, moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit waarbij die subsidie is verleend (ECLI:NL:RVS:2004:AO4351). De Minister zal in een dergelijk geval eerst de verleningsbeschikking moet aanpassen naar een hoger bedrag, waarna de subsidie hoger kan worden vastgesteld. 

Het is overigens bijzonder dat het vaststellingsbedrag bepalend kan zijn voor de documenten die bij de aanvraag om subsidievaststelling moeten worden ingediend. Op dat moment is voor werkgevers immers nog niet bekend wat het precieze bedrag van de vaststelling zal zijn. Om hierbij te helpen is via de website van het UWV een rekentool te raadplegen die berekent hoe hoog de subsidievaststelling zal worden en of de werkgever een derdenverklaring of accountantsverklaring nodig heeft.

Wat is het gevolg als geen derdenverklaring of accountantsverklaring wordt meegestuurd bij de aanvraag, terwijl dit wel verplicht is?

Er is een herstelmogelijkheid als bij de subsidievaststelling blijkt dat toch een accountantsverklaring nodig is, terwijl de werkgever die niet heeft ingediend (zie artikel 14 lid 2 NOW-1). De werkgever krijgt in dat geval 14 weken de tijd alsnog een accountantsverklaring in te dienen. De herstelmogelijkheid geldt alleen voor de accountantsverklaring. De NOW-1 bevat geen aparte herstelmogelijkheid voor het geval de derdenverklaring niet is meegezonden. Dat is volgens ons ook niet nodig. Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan de aanvrager een termijn bieden om een onvolledige aanvraag aan te vullen, waarmee een herstel mogelijkheid ten aanzien van de derdenverklaring is geborgd. De reden voor het apart opnemen van de herstelmogelijkheid voor de accountantsverklaring is – naar wij verwachten – dat het veel tijd kost zo een verklaring op te stellen en een lange termijn van 14 weken geboden is.

Hieronder gaan wij uitgebreider in op de derdenverklaring en de accountantsverklaring en de gevolgen hiervan op de subsidievaststelling.

De derdenverklaring en de gevolgen voor de subsidievaststelling

In het geval de subsidie wordt vastgesteld op een bedrag van € 25.000 of meer, maar onder de € 125.000 blijft, is de werkgever (een natuurlijk persoon, rechtspersoon of de groep) verplicht om een verklaring van een deskundige derde in te dienen waarmee de omzetdaling wordt bevestigd. De derdenverklaring kan door een accountant, boekhouder, belastingconsulent of administratiekantoor worden afgegeven. In de toelichting bij de wijziging waarmee de derdenverklaring in de NOW-1 is opgenomen, stelt de Minister dat hij nog zal aanwijzen welke deskundigen een dergelijke verklaring mogen ondertekenen. De Minister zal daarnaast een standaardformulier voor een derdenverklaring publiceren.

In het geval de werkgever geen derdenverklaring indient, terwijl dit wel verplicht is, zal de subsidie op nihil worden vastgesteld (zie artikel 14 lid 5 onder b NOW-1). Wij menen dat de Minister, voordat hij de subsidie op nihil vaststelt, de werkgever een herstelmogelijkheid moet bieden om alsnog de derdenverklaring in te dienen. De aanvraag is in dit geval immers ingediend zonder de gegevens als voorgeschreven in artikel 14 lid 2 onder b NOW-1 en aldus onvolledig. Zoals hiervoor besproken, is de Minister in dat geval op grond van de Awb verplicht de werkgever een termijn te geven om de aanvraag aan te vullen en alsnog een derdenverklaring in te dienen. Als de werkgever geen gebruik maakt van die mogelijkheid en alsnog geen derdenverklaring indient, zal de Minister de subsidie op nihil vaststellen.

De accountantsverklaring en de gevolgen voor de subsidievaststelling

Werkgevers (een natuurlijk persoon, rechtspersoon of de groep) die een subsidie van € 125.000 of meer hebben ontvangen, moeten bij de aanvraag van de subsidievaststelling een accountantsverklaring indienen. Hetzelfde geldt voor werkgevers die een beroep doen op de artikel 6a-uitzondering.

Het accountantsprotocol en het onderscheid tussen verschillende verklaringen

Accountants moeten bij het opstellen van de accountantsverklaring het accountantsprotocol volgen (op grond van artikel 13 lid 2 NOW). Het accountantsprotocol is vastgesteld door de Minister, in samenspraak met de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. In het accountantsprotocol is opgenomen hoe accountants de verklaring moeten opstellen en welke stappen en onderwerpen hierbij in acht genomen moeten worden. De specifieke onderwerpen die in het accountantsprotocol zijn opgenomen zullen wij hier niet behandelen. Wij bespreken in dit bericht de verschillende soorten accountantsverklaringen en de gevolgen hiervan op de subsidievaststelling.

Het accountantsprotocol onderscheidt verschillende verklaringen en onderliggende accountantsopdrachten. Het onderscheid is gebaseerd op de hoogte van het subsidiebedrag en de verplichte accountantscontrole ten aanzien van de jaarrekening (hierna: de controleplicht). Indirect is daarmee de omvang van de onderneming bepalend, omdat ondernemingen vanaf een bepaalde omvang (en ondernemingen die daarvoor specifiek zijn aangewezen) een controleplicht hebben. Het onderscheid leidt tot de volgende differentiatie.

  • Tot een subsidiebedrag van € 375.000 is voor ondernemingen zonder de controleplicht een samenstellingsverklaring voldoende. Voor een samenstellingsverklaring voert de accountant een beperkte opdracht uit, met een aantal in het accountantsprotocol opgenomen aanvullende werkzaamheden die specifiek zijn gericht op risico’s voor de NOW-subsidie. De accountant stelt op basis van de aangeleverde gegevens een financieel overzicht vast maar verstrekt bij deze verklaring geen zekerheid over de gegevens. In het accountantsprotocol wordt dit een ‘aan assurance verwante opdracht met aanvullende werkzaamheden’ genoemd.
  • Tot een subsidiebedrag van € 375.000 is voor ondernemingen met de controleplicht een zogeheten ‘assurance-opdracht met beperkte mate van zekerheid’ nodig. Zoals uit de naam volgt, verstrekt de accountant hier wel enige mate van zekerheid en verklaart hij dat hij niets is tegengekomen wat de aangeleverde gegevens in twijfel trekt.
  • Vanaf een subsidiebedrag van € 375.000 is voor ondernemingen zonder de controleplicht ook een assurance-opdracht met beperkte mate van zekerheid nodig.
  • Vanaf een subsidiebedrag van € 375.000 is voor ondernemingen met de controleplicht een ‘assurance-opdracht met redelijke mate van zekerheid’ nodig. Dit onderzoek komt overeen met de reguliere jaarrekeningcontrole, maar dan specifiek gericht op de NOW-subsidie. Ook werkgevers die een beroep doen op de artikel 6a-mogelijkheid, hebben een verklaring op grond van deze uitgebreide opdracht nodig.

De samenstellingsverklaring – gevolgen voor de vaststelling

De samenstellingsverklaring wordt wel of niet verstrekt, er is geen tussenvariant (zoals bij de accountantsverklaring na een assurance-opdracht, waar wij hierna op ingaan). Als niet is voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk drie van het accountantsprotocol, zal de accountant geen samenstellingsverklaring verstrekken. Gevolg is dat niet is voldaan aan de subsidieverplichting in artikel 13 lid 2 NOW-1 en de subsidie op nihil wordt vastgesteld (zie artikel 14 lid 5 onder b NOW-1).

De accountantsverklaring met zekerheid (assurance) – gevolgen voor de vaststelling

Ten aanzien van de assurance-opdracht kan de accountant vier soorten verklaringen afgeven: een goedkeurende verklaring, een verklaring met een beperking, een afkeurende verklaring en een verklaring van oordeelonthouding. Er is sprake van een verklaring met een beperking als er een fout of onzekerheid in de omzetverantwoording zit die te groot is om een goedkeurende verklaring te kunnen afgeven maar ook niet leidt tot een afkeurende verklaring. De accountant geeft een verklaring van oordeelonthouding af in het geval hij op basis van de gegevens onvoldoende instaat is een oordeel te vormen. In dat geval zitten er te veel onzekerheden in de omzetverantwoording. De grens wanneer er sprake is van een te grote fout of onzekerheid is opgenomen in het accountantsprotocol en wordt materialiteitsgrens genoemd.

Uit de begeleidende brief van Minister Koolmees bij het accountantsprotocol volgt dat de verschillende verklaringen elk een eigen gevolg hebben voor de subsidievaststelling. Het is opvallend dat de begeleidende brief veel relevante - en voor de vaststelling doorslaggevende - informatie bevat. De brief heeft zelf namelijk geen juridische status en is niet bindend. Om die reden heeft de Minister, zoals in de brief aangekondigd, een beleidsregel opgesteld. In de Beleidsregel vaststelling NOW-subsidie (hierna: de Beleidsregel), die per 6 oktober 2020 in werking is getreden, is opgenomen hoe de Minister ten aanzien van de accountantsverklaring om zal gaan met zijn discretionaire bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen. De Minister heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46 Awb, waaruit volgt dat een subsidie lager kan worden vastgesteld als is voldaan aan een van hierin genoemde voorwaarden. Wij komen hierna terug op dit artikel.

Uit de begeleidende brief en de Beleidsregel samen volgen de volgende conclusies voor de subsidievaststelling.

  • Een goedkeurende verklaring geeft aanleiding de subsidie conform de verlening vast te stellen. Of de subsidie daadwerkelijk conform verlening wordt vastgesteld hangt af van het voldoen aan de andere subsidieverplichtingen. Een en ander is niet opgenomen in de Beleidsregel maar volgt (indirect) uit de begeleidende brief.
  • Een verklaring met een beperking leidt tot een lagere vaststelling van de subsidie. In dit geval zal de accountant de fout of onzekerheid in de verklaring opnemen samen met een pro forma berekening van de gevolgen voor de omzetdaling. Op grond hiervan zal het UWV de omzetdaling lager vaststellen, wat zal leiden tot een lagere subsidievaststelling. Dit volgt uit artikel 2 Beleidsregel
  • Een afkeurende verklaring leidt tot een subsidievaststelling op nihil, waarna de subsidie volledig moet worden terugbetaald. Dit volgt niet uit de Beleidsregel maar uit de begeleidende brief
  • Een verklaring van oordeelonthouding leidt tot ofwel een vaststelling op nihil of een lagere vaststelling. De Minister oordeelt dat in een dergelijk geval niet is voldaan aan de subsidieverplichting een controleerbare administratie te voeren waarmee de voor de subsidievaststelling van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan, zoals opgenomen in artikel 13 lid 1 onder e NOW-1. In de Beleidsregel is opgenomen wat hiervan het gevolg is. Is de oordeelonthouding uitsluitend het gevolg van inherente beperkingen, zal de subsidie met 10% lager worden vastgesteld. Volgens de toelichting bij de beleidsregel is sprake van inherente beperkingen wanneer de administratie van een onderneming als gevolg van de omvang van de onderneming of coronagerelateerde omstandigheden ontoereikend is geworden. Is de oordeelonthouding geen gevolg van inherente beperkingen, maar het gevolg van het feit dat de accountant niet kan concluderen dat de gegevens plausibel zijn, er fraude is geconstateerd of geconstateerde fouten niet zijn gecorrigeerd, wordt de subsidie op nihil vastgesteld.

Artikel 3 lid 3 Beleidsregel verwijst voor de toepassing van de uitzondering bij inherente beperkingen naar “de passage die in het accountantsprotocol (…) is opgenomen”. Wij vinden dit een onduidelijke verwijzing, waardoor uit de tekst van de Beleidsregel niet duidelijk volgt in welke gevallen de uitzondering precies wordt toegepast. In de toelichting is opgenomen dat de accountant, als sprake is van de uitzondering, dit in zijn oordeelonthouding conform de aanwijzingen uit het accountantsprotocol opneemt. In het accountantsprotocol staat dat de accountant expliciet moet opnemen dat “de oordeelonthouding uitsluitend het gevolg is van inherente beperkingen op grond van Standaard 3900N”. Alleen als deze passage is toegevoegd in de verklaring van oordeelonthouding, zal de Minister de subsidie met 10% lager vaststellen.

Conform de tekst in de Beleidsregel staat de uitzondering open voor alle werkgevers die een accountantsverklaring moeten indienen. Het is de vraag in welke gevallen de accountant toepassing geeft aan de uitzondering. Wij vragen ons af of grote ondernemingen daadwerkelijk snel in aanmerking komen voor de uitzondering en makkelijk ‘wegkomen’ met een ontoereikende administratie als gevolg van de coronacrisis. Het lijkt erop dat de Minister dit heeft willen voorkomen, door nadrukkelijk toe te voegen dat de omvang van de onderneming, in samenhang met coronageraleerde omstandigheden, bepalend is voor de vraag of sprake is van inherente beperkingen.

Opvallende onderdelen van de Beleidsregel

Het is opvallend dat de Minister niet alle mogelijke gevolgen van de accountantsverklaring heeft opgenomen in de Beleidsregel. Er is bijvoorbeeld niet opgenomen wat het gevolg is van een afkeurende verklaring voor de vaststelling. Hoewel het niet onlogisch is dat een afkeurende verklaring tot een vaststelling op nihil leidt, was het in het kader van de rechtszekerheid duidelijker geweest dit op te nemen in de Beleidsregel en uiteen te zetten in de toelichting. Nu wordt dit alleen toegelicht in de begeleidende brief bij het accountantsprotocol. Deze brief bevat een uitgebreide toelichting en is zeer behulpzaam bij het duiden van de accountantsverklaring. De brief heeft echter geen juridische status. Als er geschillen ontstaan over de subsidievaststelling, zou dit mogelijk nadelig kunnen zijn voor werkgevers die hier een beroep op willen doen bij de rechter (zie voor een toelichting op de rechtsbescherming tegen besluiten op grond van de NOW ons eerdere bericht). Tegenover de bestuursrechter is het mogelijk een beroep te doen op beleidsregels, een bestuursorgaan is gehouden de beleidsregels te volgen (zie artikel 4:84 Awb). Ten aanzien van een brief van de Minister is een dergelijk beroep minder sterk. Werkgevers kunnen wel naar de brief verwijzen ter duiding en interpretatie van de regelgeving, maar de brief is niet bindend en het bestuursorgaan is niet gehouden conform de brief te handelen. Dat neemt volgens ons niet weg dat aan de informatie in een dergelijke brief, waar veel belangen van afhangen, gerechtvaardigde verwachtingen kunnen worden ontleend. Om een discussie bij de bestuursrechter op dit punt te voorkomen, zou het echter gewenst zijn geweest als alle gevolgen van de accountantsverklaring duidelijk waren vastgelegd in een besluit, zoals de Beleidsregel.

Daarnaast is de grondslag voor de lagere vaststelling bij een accountantsverklaring met een beperking interessant. Zoals vermeld, vult de beleidsregel de discretionaire bevoegdheid in van de Minister om de subsidie lager vast te stellen dan het bedrag van de verlening. Een subsidie kan alleen lager worden vastgesteld indien is voldaan aan een van de voorwaarden in artikel 4:46 Awb. Een van die voorwaarden is dat niet aan de subsidieverplichtingen is voldaan. Volgens de Beleidsregel wordt de subsidie in geval van een accountantsverklaring met een beperking lager vastgesteld, rekening houdend met de fouten en onzekerheden. In de begeleidende brief bij het accountantsprotocol stelt de Minister dat, in het geval de accountant geen goedkeurende verklaring kan geven, de werkgever niet voldoet aan de subsidieverplichting een controleerbare administratie te voeren met daarin alle voor de subsidie van belang zijnde gegevens. De lagere vaststelling is volgens de Minister aldus het gevolg van het niet voldoen aan een van de subsidieverplichtingen. Bij een verklaring van oordeelonthouding kunnen wij dit volgen. Bij een dergelijke verklaring kan de accountant op basis van de bij hem bekende gegevens geen oordeel vellen over de aan hem voorliggende vraag. Als er niet voldoende gegevens zijn om de accountantscontrole uit te voeren leidt dit onvermijdelijk tot het oordeel dat de administratie niet voldoende controleerbaar is.

In het geval er sprake is van een fout waardoor de accountant een verklaring met beperking afgeeft, menen wij echter dat het nog de vraag is of niet is voldaan aan de subsidieverplichtingen. Dat er sprake is van een fout in de administratie betekent immers niet per se dat de werkgever geen controleerbare administratie voert. Een administratie kan wel degelijk zeer uitvoerig zijn, maar abusievelijk een fout bevatten. In een dergelijk geval handelt de werkgever niet zonder meer in strijd met de genoemde subsidieverplichting. Nu de Awb een limitatieve opsomming bevat van de mogelijkheden om een subsidie lager vast te stellen (zie artikel 4:46 Awb), is het te betwisten of in een dergelijk geval aan een van die mogelijkheden wordt voldaan en of een lagere vaststelling mogelijk is.

Afsluiting

Uit het voorgaande volgt dat de accountantsverklaring een grote invloed heeft op de uiteindelijke subsidievaststelling. Dit onderstreept het belang van het accountantsprotocol en de wijze waarop dit wordt toegepast. Wij verwachten dat hier nog veel vragen over zullen opkomen en dat er ten aanzien van de subsidievaststelling in dat kader veel geschillen zullen ontstaan. Het is echter eerst afwachten hoe het UWV op de aanvragen beslist. Het UWV heeft hier geruime tijd voor, namelijk 52 weken na ontvangst van de aanvraag.