Hof van Justitie laat windturbines over NIMBY-argument primeren

Article
BE Law
EU Law

In een arrest van 28 mei 2020 (zaak C‑727/17) oordeelt het Hof van Justitie dat nationale regels inzake minimumafstanden voor hernieuwbare energie productie-installaties op hun proportionaliteit en noodzakelijkheid moeten worden getoetst in het licht van de streefcijfers inzake hernieuwbare energie. Dat zou ook in Vlaanderen tot een herinterpretatie van de VLAREM II-sectorale voorwaarden kunnen leiden.

Uitspraak van het Hof van Justitie

Het arrest beantwoordt een prejudiciële vraag van de Poolse bestuursrechter in eerste aanleg. In 2015 vroeg een windoperator een vergunning aan voor de bouw en exploitatie van windturbines. Deze vergunning werd door de bevoegde overheid geweigerd op grond van een bepaling in de Poolse windturbinewet die voorschrijft dat de afstand tussen een windturbine en een (woon)gebouw minstens 10 maal de tiphoogte van de windturbine moet bedragen. De windoperator vocht de vergunningsweigering aan bij de bestuursrechter.

Deze wenste via een prejudiciële vraag van het Hof van Justitie te weten of de Poolse wetgeving in overeenstemming is met de Hernieuwbare Energierichtlijn 2009/28/EG en dan in het bijzonder of de Poolse windturbinewet de verwezenlijking van de door de richtlijn gestelde doelstelling inzake hernieuwbare energie in gevaar zou brengen. Aldus wenste de Poolse rechter te weten of de Poolse windturbinewet compatibel is met de artikelen 3(1) (inzake het 2020-streefcijfer) en 13(1) (evenredigheid en noodzakelijkheid van vergunningsprocedures) Hernieuwbare Energierichtlijn 2009/28/EG. Deze bepalingen worden ook in de Hernieuwbare Energierichtlijn (EU) 2018/2001, die de richtlijn 2009/28/EG vervangt, hernomen als artikelen 3(1) resp. 15(1).

In zijn antwoord, herhaalt het Hof van Justitie vooreerst dat lidstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de keuze van de maatregelen die zij passend achten om de streefcijfers voor hernieuwbare energie te behalen, en dat ze vrij zijn om de hernieuwbare energiebronnen af te bakenen en te ontwikkelen die zij het geschiktst achten voor hun situatie, alsook om de voorkeur te geven aan een bepaalde hernieuwbare energiebron boven een andere (§§66-67). Aldus is een regeling die principieel een minimumafstand tussen windturbines en gebouwen oplegt verenigbaar met het EU-recht (§69).

Evenwel oordeelt het Hof dat de specifieke Poolse regeling moet worden onderzocht op haar proportionaliteit en noodzakelijkheid, nu ze beperkt is tot windturbines (met uitsluiting van andere productievormen van hernieuwbare energie), de regeling op nationaal niveau is vastgesteld en, tot slot, de plaatselijke autoriteiten geen beoordelingsbevoegdheid meer hebben om afwijkingen toe te staan (§82).

Afstandsregels in Vlaanderen

In tegenstelling tot vroeger, gelden er in Vlaanderen sinds de VLAREM II-sectorale voorwaarden inzake o.m. geluid geen (absolute) minimale afstanden die in acht moeten worden genomen bij de inplanting van windturbines t.o.v. woningen. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat het in Vlaanderen mogelijk zou zijn om zonder enige beperking windturbines in te planten in de nabijheid van woningen. De inplanting van een windturbineproject zal slechts positief worden geadviseerd indien kan worden aangetoond dat de te verwachte hinder (gebruikelijk: slagschaduw, geluid, veiligheid) kan worden beperkt tot een, in alle redelijkheid, aanvaardbaar niveau.

De VLAREM II-sectorale voorwaarden verduidelijken welke hinder als “aanvaardbaar” kan worden beschouwd:

voor wat betreft slagschaduw geldt een maximum van 8 uur effectieve slagschaduw per jaar, met een maximum van 30 minuten effectieve slagschaduw per dag voor relevante slagschaduwgevoelige objecten in andere bestemmingsgebieden dan industriegebieden evenals voor woningen in industriegebied. Voor slagschaduwgevoelige objecten in industriegebied (met uitzondering van woningen), geldt een maximum van 30 uur effectieve slagschaduw per jaar en een maximum van 30 minuten effectieve slagschaduw per dag;

voor wat betreft geluid geldt dat (tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit) het “specifieke geluid in openlucht” in de nabijheid van het dichtstbijzijnde bewoonde gebouw vreemd aan de inrichting of het dichtstbijzijnde woongebied of woonuitbreidingsgebied, per beoordelingsperiode moet worden beperkt tot ofwel de richtwaarde vermeld in de bijlage 5.20.6.1 bij VLAREM II, ofwel tot het achtergrondgeluid (dat toelaat een hogere norm te bekomen). Wenst men zich op het criterium van achtergrondgeluid te beroepen, geldt een afstandscriterium van meer dan driemaal de rotordiameter moet bijdragen;

voor wat betreft veiligheid geldt de algemene verplichting dat de windturbines dienen te worden geconstrueerd volgens de veiligheidsaspecten van de norm IEC61400 of gelijkwaardig. Tevens geldt dat de windturbines worden voorzien van (i) een ijsdetectiesysteem (met automatische stillegging bij ijsvorming); (ii) een bliksembeveiligingssysteem; (iii) een redundant remsysteem en (iv) een onlinecontrolesysteem, waarbij onregelmatigheden onmiddellijk worden gedetecteerd en doorgegeven aan een turbine eigen controle-eenheid.

Een vergunningsaanvraag voor een windturbineproject moet ook vergezeld gaan van een veiligheidsstudie conform het door de Vlaamse overheid aanvaarde beoordelingskader en, in een aantal welomschreven gevallen, een aanvullende veiligheidsstudie opgemaakt door een erkend veiligheidsdeskundige. In het kader van de beoordeling van het veiligheidsaspect spelen de afstanden ten opzichte van bepaalde gebouwen/ activiteiten opnieuw een rol. Zo is het mogelijk dat een bepaalde minimale afstand noodzakelijk is opdat het veiligheidsrisico als aanvaardbaar kan worden ingeschat. Deze afstanden worden evenwel niet verordenend vastgelegd, doch vloeien voort uit het veiligheidsonderzoek in concreto.

Impact van het arrest in Vlaanderen

België is niet de beste leerling in de Europese klimaatklas. Het Belgische streefcijfer inzake hernieuwbare energie voor 2020 lag op 13% van het bruto-eindverbruik van energie. In 2018 haalde België echter slechts een aandeel van 9,4%. Ook naar 2030 toe achtte België dat het maar aan een aandeel van 17,5% zou geraken, terwijl de Europese Commissie aandringt op 25% (zie onze eerdere blog).

In die omstandigheden zou het besproken arrest van het Hof van Justitie de Vlaamse decreetgever ertoe kunnen brengen om minstens de VLAREM II-sectorale voorwaarden wat betreft de geluidsnormen (bij de keuze voor achtergrondgeluid) te heroverwegen teneinde een meer soepele beoordeling op dit punt mogelijk te maken.  De vraag rijst ook of de in het besproken arrest gehuldigde proportionaliteitstoets geen aanleiding zou moeten geven tot een globale heroverweging van de sectorale VLAREM II-voorwaarden of de randvoorwaarden inzake de inplanting van windturbines (Omzendbrief RO/2014/02 afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines). De nood aan een proportioneel evenwicht tussen ruimtelijke eisen en de doelstellingen inzake hernieuwbare energie geldt immers des te meer in het dichtbebouwde Vlaanderen.