Actualiseringsplicht: voortzetting jurisprudentie Wm, maar let op nuancering.

Article
NL Law

Noot onder de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 mei 2020.

Volgens de tekst van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende parlementaire stukken heeft een derde-belanghebbende volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, zie de uitspraak van 10 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG6414) niet de bevoegdheid gekregen om in het algemeen om actualisering van de vergunning te verzoeken. Een dergelijk verzoek vat de Afdeling op als een verzoek als bedoeld in artikel 8.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De artikelen 2.30 en 2.31 van de Wabo verschillen niet wezenlijk van hetgeen voor de inwerkingtreding van de Wabo was bepaald in de artikelen 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer (oud). De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om van de jurisprudentie met betrekking tot de artikelen 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer (oud) af te wijken (...)

Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld een uitspraak van 16 maart 2000 ECLI:NL:RVS:2000:BL2227) met betrekking tot de toepassing van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (oud), vloeit voort dat dit artikel, zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming daarvan, ziet op het actualiseren van de vergunning in verband met technische ontwikkelingen of ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Indien daarvan niet is gebleken kan naar het oordeel van de rechtbank geen toepassing worden gegeven aan de actualiseringsplicht. Bovendien moet het gaan om ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na vergunningverlening. Ontwikkelingen van daarvoor behoren immers al bij de vergunningverlening zelf te zijn betrokken (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2245).

Klik hier voor de noot onder de uitspraak.

Auteur: Anna Collignon

Bron: M en R 2020/64

Publicatiedatum: 3 juli 2020