Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord; sectortafel industrie

Article
NL Law

Sinds begin 2018 wordt aan vijf sectortafels gewerkt aan een Klimaatakkoord. Op 10 juli 2018 zijn de eerste resultaten van deze besprekingen aan de Minister van Economische Zaken & Klimaat ("EZK") gepresenteerd in het 'Voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord' ("Voorstel") (zie daarover ons eerdere blog). In dit blog zetten wij de hoofdlijnen uit dit Voorstel voor de sectortafel industrie ("industrietafel") voor u op een rij. Op een later moment zullen wij andere onderdelen van het Klimaatakkoord nader bespreken.

Doel en ambitie

Aan de industrietafel zijn de vertegenwoordigers van verschillende industrieclusters, overheden en andere stakeholders, zoals natuurorganisaties, samengekomen (de volledige lijst van de deelnemende partijen per sectortafel raadpleeg je hier). Voor hen ligt een grote opgave: aan de industrietafel is gevraagd 14,3 Mton additionele (d.w.z. bovenop de 5,1 Mton reductie die wordt gerealiseerd met bestaand beleid) emissiereductie te realiseren voor 2030.

De ambitie van de industrietafel gaat nog verder en luidt (kort gezegd): een transitie naar een circulaire industrie die blijvend concurreert en waar de uitstoot van broeikasgassen nagenoeg nul is.

Welke maatregelen worden getroffen?

De industrietafel vat de transitie die zij de komende tijd zal moeten maken samen in drie grote thema's:

  1. procesefficiency en warmtegebruik;
  2. elektrificatie (d.w.z. processen zo inrichten dat deze door middel van (schone) elektriciteit worden aangedreven); en

De gepresenteerde maatregelen en de te ontwikkelen technologieën zijn in deze thema's onder te brengen. Het Voorstel presenteert verschillende marsroutes en geeft aan via welke maatregelen deze uitgerold moeten worden tot 2030, welke pilots gerealiseerd moeten worden die impact kunnen hebben na 2030, en de gerelateerde innovatietrajecten naar 2050.

De komende jaren ziet de industrietafel vooral ruimte voor energie-efficiency, stimulering van elektrificatie in de industrie en CO2 afvang en opslag (ook wel CCS: carbon capture & storage) op zee. Als innovatietrajecten naar 2050 wordt gedacht aan groene waterstof, bioraffinage en warmtepompen.

CCS op zee

CCS op zee wordt door de industrietafel dus als mogelijke (en noodzakelijke) maatregel genoemd, maar de rol van CCS in de transitie heeft niet zonder enige discussie plaatsgevonden. Er bestaan maatschappelijke zorgen en NGO's hebben publiekelijk laten weten zich zorgen te maken over eventuele risico's en het nut en de noodzaak van CCS in de energietransitie. In het Voorstel wordt CCS daarom gepresenteerd als een mogelijkheid voor de korte termijn, vooral voor de essentiële sectoren waarvoor op de korte termijn geen kosteneffectieve alternatieven voorhanden zijn. De industrietafel ziet CCS dan ook slechts als tussenstap in de transitie; het uiteindelijk doel is CO2 afvang en gebruik (ook wel CCU: carbon capture & utilisation).

In het Voorstel worden verschillende "voorwaarden" aan de realisatie van CCS verbonden: het mag de verduurzaming van de industrie niet in de weg staan en de investeringen in CCS moeten op lange termijn vanuit maatschappelijk oogpunt gerechtvaardigd kunnen worden. Wij merken op dat deze voorwaarden nadere uitwerking behoeven, ook wat betreft de gevolgen die hieraan zullen worden gegeven. Het Voorstel stelt voor dat per project een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden, waarbij rekening moet worden gehouden met een breed spectrum aan aspecten. Een nadere invulling hiervan moet nog plaatsvinden.

Ten slotte merken wij in dit kader op dat CCS op land nog steeds niet aan de orde is. Dit is ook terug te lezen in de onlangs gepubliceerde Structuurvisie Ondergrond waar CCS op land in de huidige kabinetsperiode wordt uitgesloten (p. 14).

Hoe worden de maatregelen gerealiseerd?

De maatregelen en het doel zijn volgens de industrietafel te bereiken door verschillende beleidsinstrumenten slim te combineren. Zij doelen daarbij onder andere op wetgeving (het vaststellen van een stabiel en helder meerjarig beleid op basis waarvan investeringen gedaan kunnen worden) en het maken van maatwerkafspraken. Hierbij is ook de wijze van financieren een belangrijke voorwaarde. Er moet een adequaat financieel instrumentarium komen, waarvan een bijdrage van de overheid, financieringsmogelijkheden en risicodeling onderdeel uit moeten maken.

Overigens merkt de industrietafel op dat indien de komende jaren het resultaat onvoldoende dreigt op te leveren, de overheid aanvullende maatregelen kan introduceren voor partijen die onvoldoende bijdragen. Het Voorstel stelt hieraan  twee beperkingen: de "harde voorwaarde" dat dergelijke maatregelen moeten passen binnen het level playing field, en dat geen aanvullende maatregelen gesteld worden indien het gebrekkige resultaat te wijten is aan andere partijen dan de industrie, die nodig zijn bij het realiseren van het traject.

Wat zijn de kosten?

Met de realisatie van 14,3 Mton additionele emissiereductie zijn flinke investeringskosten gemoeid. De industrietafel schat de kosten op € 15 tot 20 miljard tot 2030.

Op nationaal niveau zijn deze investeringskosten volgens het Voorstel maatschappelijk kosteneffectief, maar voor de industriële bedrijven zijn deze investeringskosten niet economisch rendabel. Dat is niet nader toegelicht. Hoewel veel technologieën nog lastig te begroten zijn, omdat ze nog niet op grote schaal beschikbaar zijn, laten eerste berekening zien dat de onrendabele kosten richting 2030 oplopen naar circa € 1 miljard per jaar. Vanwege de concurrentievoordelen die een voorlopersrol in de energietransitie met zich brengt zijn de industriebedrijven bereid te investeren, maar vragen zij de overheid om een vergoeding van de onrendabele kosten. Op deze manier kunnen zij op een gelijk internationaal level playing field blijven opereren.

Om de onrendabele kosten zo laag mogelijk te houden stelt het Voorstel dat een gezamenlijke inspanning vereist is. Het Voorstel geeft drie acties om dit te realiseren: gezamenlijk investeren, het uitwerken van een gericht tendermechanisme en actief inzetten op overeenkomsten met andere landen.

Hoe nu verder?

De genoemde maatregelen en plannen van de industrietafel staan nog in de kinderschoenen. Er moet dus eerst een en ander uitgewerkt worden alvorens er eind 2018 vanuit de industrietafel een akkoord ligt waaraan de industrie zich kan conformeren. Het Voorstel noemt verschillende punten van regelgevende en organisatorische aard die in het najaar van 2018 (onder meer) uitgewerkt moeten worden.

Punten van meer regelgevende aard die bijvoorbeeld worden genoemd zijn het maken van goede afspraken over monitoring, (carbon) accounting, het waarderen van grensoverschrijdende projecten, hoe nieuwe toetreders tot de markt op een eerlijke manier gefaciliteerd kunnen worden, en de definiëring van begrippen als level playing field. De wijze van uitwerking van dergelijke begrippen zijn van groot belang voor de sector, maar ook voor de slagingskans van de gehele industrieoperatie, en vragen om heldere definities.

Een ander punt van meer regelgevende aard dat ook wordt genoemd is dat er partijen zijn die bij de uitwerking van financieringsinstrumenten een bodemprijs voor CO2 willen betrekken. De Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking is inmiddels ter consultatie voorgelegd.

Van meer organisatorische  en administratieve aard zijn de punten als het opstellen en uitwerken van een programmatische organisatievorm, zodat innovatie en pilotprogramma's in een samenhangende agenda voor de industrie kunnen worden samengebracht, maar ook het uitwerken van de regie en investeringsplannen voor de benodigde extra en aangepaste infrastructuren met aandacht voor de regionaal specifieke voorzieningen.

De meer concrete punten die de industrietafel in het Voorstel noemt zijn bijvoorbeeld het ontwikkelen van een programmatische aanpak voor CCS, waarbij ook gekeken wordt naar vraagstukken als de lange termijn aansprakelijkheden rondom de opslag van CO2, maar ook het vormgeven van netwerktarieven op een wijze die bedrijven financieel beloont als ze een bijdrage leveren van de netbalans.

Meer concreet is nu eerst het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) aan zet. Gedurende de zomer hebben zij het Voorstel cijfermatig doorgerekend. Naar verwachting zal het Kabinet in september met een inhoudelijke reactie komen op het Voorstel, inclusief doorrekening, die zij aan de Tweede Kamer zal voorleggen. Daarop vooruitlopend wijzen wij erop dat het PBL recent (7 september 2018) de Balans van de Leefomgeving 2018 heeft gepubliceerd (zie hier) waarin zij opmerkt dat de opgaven voor de leefomgeving groot blijven en dat Nederland nú moet doorpakken, wil zij aan de klimaatdoelstellingen kunnen voldoen. Na inhoudelijke behandeling van het Voorstel in de Tweede Kamer, gaat het Kabinet weer in overleg met de betrokken partijen om met hen de eventuele aanvullingen en wijzigingen van het Voorstel te bespreken. Hoewel het een ambitieus tijdspad is, streeft het Kabinet er nog altijd naar om voor het einde van het jaar te komen tot een eindvoorstel voor een Klimaatakkoord (Kamerstukken II 2017-18, 32 813, nr. 195).

Met andere woorden: to be continued!