Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State past de bestuurlijke lus toe bij de vaststelling van de hoogte van de Arboboete

Bedrijfsgrootte is van invloed op de boetehoogte
Article
NL Law
Expertise

Op 14 maart 2018 verscheen een tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (“Afdeling“) waarin zij toepassing heeft gegeven aan een bestuurlijke lus bij de beoordeling van de hoogte van een bestuurlijke boete. Dit is opvallend, omdat toepassing van een bestuurlijke lus – hoewel onder omstandigheden principieel toegestaan –  tot op heden vrij ongebruikelijk was bij procedures over bestuurlijke boetes. In dit blogbericht bespreken wij de casus, het oordeel van de Afdeling en de uitgangspunten van toepassing van de bestuurlijke lus bij de bestuurlijke boete.

Casus en het arboboetebeleid

De vraag die in de casus aan de orde is, is of de hoogte van de bestuurlijke boete die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (“Minister“) heeft opgelegd aan een werkgever vanwege overtreding van artikel 3.16, eerste lid, Arbeidsomstandighedenbesluit evenredig is. De werkgever had ten onrechte geen valbeveiliging aangebracht op een verdieping met een hoogteverschil van iets meer dan drie meter en kreeg daarom een boete opgelegd. De werkgever is van mening dat de boete te hoog is, omdat het boetebeleid van de Minister ten onrechte geen rekening houdt met het aantal parttimers dat hij in dienst heeft.

Uit de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving van de Minister volgt dat bij het bepalen van de op te leggen boete de grootte van een onderneming betrokken wordt. Hoe hoger het aantal werknemers hoe hoger het boetenormbedrag. Daarmee hoeven kleinere bedrijven minder hoge boetes te betalen dan grote bedrijven. Een onderneming met 500 of meer werknemers betaalt bij een overtreding het volledige boetenormbedrag. Een onderneming met minder dan vijf werknemers betaalt 10% van het normbedrag. Een onderneming met vijf tot en met negen werknemers betaalt 20% van het normbedrag. Omdat de werkgever in kwestie zes werknemers in dienst heeft, heeft de Minister de boete vastgesteld op 20% van het boetenormbedrag.

De werkgever voert aan dat een aantal van zijn werknemers parttime werkt en dat als je het aantal gewerkte uren zou omrekenen naar een fulltime werknemer, hij minder dan vijf werknemers in dienst heeft. De boete zou daarom bepaald moeten worden op 10% van het boetenormbedrag.

Oordeel Afdeling

De Afdeling onderschrijft het standpunt van de werkgever in kwestie. De Afdeling is van oordeel dat de Minister niet goed heeft gemotiveerd waarom bij het bepalen van de hoogte van de boete niet van belang is of sprake is van fulltime of parttime medewerkers. Voor de bepaling van de bedrijfsgrootte hoeft niet alleen het aantal werknemers van belang te zijn. Ook het aantal door de werknemers gewerkte uren kan volgens de Afdeling iets over de bedrijfsgrootte zeggen. Verder heeft de Minister ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij de onderneming van de werkgever op basis van de overgelegde werknemersstaat met werkuren niet heeft aangemerkt als een onderneming die 10% van het normbedrag betaalt.

Gelet op de motiveringsgebreken past de Afdeling de bestuurlijke lus toe (artikel 8:51d Awb). De Minister dient de motiveringsgebreken te herstellen. Daartoe biedt de Afdeling de Minister twee oplossingen: ofwel het herstellen van de motiveringsgebreken ofwel door een nieuw besluit te nemen waarin van het percentage van 10% wordt uitgegaan.

Toepassing bestuurlijke lus bij de bestuurlijke boete

De Afdeling had de zaak ook finaal kunnen beslechten op grond van artikel 8:72a Awb. Dan had de Afdeling zelf een oordeel moeten vellen over welke matiging op haar plaats is. Waarschijnlijk vond de Afdeling dat te ver gaan, omdat zij daarmee op de stoel van de beleidsmakers zou gaan zitten.

Voor zover wij hebben kunnen nagaan is dit de eerste uitspraak van de Afdeling over de toepassing van een bestuurlijke lus bij een boete-zaak, sinds de toonaangevende uitspraak van de grote kamer van de Afdeling op het gebied van bestuurlijke boetes van 7 juli 2017. In die uitspraak heeft de grote kamer, in navolging van de conclusie van advocaat-generaal Keus,  onder meer een kader geschetst van de mogelijkheden van het toepassen van een bestuurlijke lus in boete-zaken. De Afdeling maakt daarbij onderscheid in het soort gebrek dat aan een besluit kleeft. In het geval van gebrek aan bewijs is er weinig ruimte voor een bestuurlijke lus. In gevallen waar het gebrek kan worden hersteld door een nadere toelichting van het bestuursorgaan, kan er eerder een lus worden toegepast.  In dit geval was er sprake van een gebrek dat door een nadere toelichting of een nieuw besluit kon worden hersteld. De bestuurlijke lus is in het licht van de grote kamer uitspraak ook wat ons betreft in dit geval de meest passende oplossing.