Op 11 juli 2013 ving het zomerreces van de Tweede Kamer aan. Daags hierna heeft de ministerraad ingestemd om het wetsvoorstel “Omgevingswet” voor advies aan de Raad van State te zenden. De tekst van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State wordt openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
Er circuleert al wel een versie van de concept-Omgevingswet van 28 februari 2013 zoals verschenen in het kader van de formele consultatieronde Omgevingswet. De concept-Omgevingswet is in feite een Wabo-plus, waarin wordt gekomen tot een nog verdergaande invulling van het uitgangspunt “één vergunning, één loket en één procedure”. De toegang tot de rechter en de wijze waarop rechtsbescherming wordt geboden in de Omgevingswet, zijn, blijkens de toelichting bij de consultatieversie gewaarborgd en de “vereenvoudiging van procedures voor initiatiefnemers leidt niet tot inperking van de rechten van andere belanghebbenden“. Uitgangspunt van de wetgever is dus dat geen verlies van waarborgen mag optreden ten opzichte van het beschermingsniveau onder de huidige wetgeving. De wetgever meent zelfs dat het in de Omgevingswet voor omwonenden en belanghebbenden duidelijker wordt wat wanneer besloten zal worden en hoe zij daarop invloed kunnen uitoefenen. Maar is dat ook zo? En in hoeverre kunnen we daadwerkelijk spreken van behoud van het ‘huidige’ beschermingsregime als we zien dat in de jurisprudentie steeds meer “belanghebbenden” buiten de deur worden gehouden? Daarnaast zien we dat door invoering van het relativiteitsbeginsel de eenmaal ontvankelijke belanghebbende ingeperkt wordt bij de aan te voeren beroepsgronden. De wens om snelle en kortere procedures moet het niet langzaamaan winnen van de waarborg van voldoende effectieve rechtsbescherming.
Lees hier het vervolg van deze column zoals deze is verschenen op de website van de Vereniging voor bestuursrecht.