In een recent arrest van de Hoge Raad staat de vraag centraal of een gemeente door middel van een bevoegdhedenovereenkomst een financiële vergoeding mag bedingen voor het verlenen van een vrijstelling van het bestemmingsplan voor de bouw van een woning.
De gemeente wilde deze voorwaarde opleggen in het kader van de zogenoemde ‘Ruimte voor Ruimte’ regeling. De Hoge Raad moet de vraag beantwoorden of deze betalingsverplichting een onaanvaardbare doorkruising oplevert van het publiekrecht, in het bijzonder van de (in dit geval nog toepasselijke) WRO. De Hoge Raad constateert dat de voorwaarde geen onderdeel uitmaakt van het vrijstellingsbesluit, maar van de overeenkomst. De enkele verwijzing in de ruimtelijke onderbouwing naar de overeenkomst, maakt niet dat betalingsverplichting deel uitmaakt van het besluit. Mede gelet op het rechtszekerheidsbeginsel moet immers uit het besluit zelf duidelijk zijn welke voorwaarden daaraan zijn verbonden. Zo wordt voor een belanghebbende duidelijk of hij tegen het besluit bezwaar (kan en) moet maken om te voorkomen dat een bepaalde voorwaarde formele rechtskracht verkrijgt.
In dit geval had de betalingsverplichting dus geen formele rechtskracht gekregen. Het Hof was verder van oordeel dat de betalingsverplichting ontoelaatbaar was, omdat onvoldoende gebleken was van een verband tussen het slopen van stallen in de gemeente en de uitgifte van nieuwe bouwkavels binnen die gemeente. De Hoge Raad volgt het Hof hierin en concludeert dan ook dat het beding nietig is. De overeengekomen € 89.957,12 hoeft dan ook niet betaald te worden.
Het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ0520) is hier te lezen.