Hoewel er twee gronden zijn om beroep ex artikel 26 WOR in te stellen, doet de ondernemingsraad (OR) in de praktijk vrijwel uitsluitend een beroep op de eerste grond, inhoudend dat het besluit van de ondernemer niet in overeenstemming is met het OR-advies (Eerste Beroepsgrond). Een beroep op de grond dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die, waren zij aan de OR bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden zijn geweest om dat advies anders uit te brengen (Tweede Beroepsgrond), komt zelden voor.
De vraag is hoe deze Tweede Beroepsgrond zich verhoudt tot de Eerste Beroepsgrond. Wat zijn precies de voorwaarden voor toepassing van de Tweede Beroepsgrond en zijn er, omdat deze zo weinig gebruikt wordt, nog onduidelijkheden over de toepassing hiervan? Kan de OR bij nieuw gebleken feiten en omstandigheden (ook wel aangeduid als: nova) misschien vaker van de Tweede Beroepsgrond gebruik maken dan thans gebeurt en heft de OR bij nova nog andere processuele mogelijkheden? In dit artikel gaat Paul Vestering in op deze vragen en beschrijft hij de laatste stand van zaken rond de specifieke beroepsgronden van artikel 26 lid 1 WOR.