Valse of voorgewende redenen: grond voor een billijke vergoeding?

Article
NL Law

De werkgever zegt de arbeidsovereenkomst op na daarvoor toestemming te hebben gekregen van het UWV. De werkneemster klaagt – onder andere – dat in feite sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De werkgever had volgens de werkneemster dus eigenlijk een ontbindingsverzoek wegens een verstoorde arbeidsverhouding moeten indienen. Daarom verzocht de werkneemster de kantonrechter een billijke vergoeding toe te kennen.

Volgens de kantonrechter is dat naar nieuw recht niet (meer) mogelijk. Artikel 7:682 lid 1 sub b BW eist namelijk zowel dat de werkgever geen redelijke grond heeft, als dat herstel niet meer mogelijk is door ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

De kantonrechter oordeelt dat hij, als de werkgever daadwerkelijk een bedrijfseconomische grond heeft, geen billijke vergoeding toe kan kennen. Dat kan ook niet als er 'eigenlijk' iets anders speelde, zoals disfunctioneren of een verstoorde arbeidsverhouding. Dat is interessant, omdat de wetgever dit niet zo bedoeld lijkt te hebben. Bij de parlementaire behandeling van de Wet werk en zekerheid heeft de wetgever namelijk gezegd dat de rechter een billijke vergoeding kan toekennen als de opzegging 'vals of voorgewend' is.

Er lijkt op dit punt een weeffout in de wet te zitten, ook omdat de kantonrechter in het spiegelbeeldige geval wél een billijke vergoeding had kunnen toekennen. Stel dat het UWV had geweigerd toestemming te verlenen voor de opzegging. Dan had de werkgever zich tot de kantonrechter kunnen wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Zou de kantonrechter dat hebben gedaan – er was immers een redelijke grond – dan had hij daarbij op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW een billijke vergoeding kunnen toekennen. Dat artikel eist alleen dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. En volgens de regering is een opzegging met een 'valse of voorgewende grond' ernstig verwijtbaar.

Overigens leidt artikel 7:682 BW ook in een aantal andere gevallen tot onvoorziene gevolgen, zie: M. Jovovic & I. Zaal, ‘De redelijke grond van artikel 7:669 BW en de bijzondere gevallen van artikel 7:671 BW’, in: Van de Pol e.a. (red.), Vijftig weeffouten in het BW, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 311-318.

In deze zaak speelde ook procesrechtelijk punt: de werkneemster de kantonrechter verzocht de werkgever te veroordelen tot betaling van "een billijke vergoeding van € 20.000 bruto." Daarmee ontnam de werkneemster de kantonrechter de mogelijkheid om haar verzoek op een andere grond toe te wijzen. Het is beter de vordering of het verzoek zo breed mogelijk te houden: de cliënt maakt het niet uit op welke juridische grondslag hij zijn zin krijgt.

  • M. Jovović, annotatie bij Rb. Amsterdam 9 augustus 2018, JAR 2018/245