De benoeming van de accountant revisited

Article
NL Law
Een in 2012 aan de accountantsproblematiek gewijd themanummer het Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht  – uitgebracht onder de titel: ‘Accountants onder vuur’ – bevat een mooie, relativerende bijdrage van Huizink over de ‘benoeming’ van de accountant. Huizink plaatste de ook toen al actuele discussie over de wijze waarop de opdrachtverlening aan de accountant moet plaatsvinden in vennootschapsrechtelijk perspectief.

Daarmee verrijkte hij de discussie rondom opdrachtverlening, die voornamelijk binnen accountantskringen woedt en er in de kern op neerkomt dat het niet wenselijk zou zijn dat het bestuur – de gecontroleerde – tot opdrachtverlening van de accountant – de controleur – zou kunnen overgaan, met enkele nuances van vennootschapsrechtelijke aard. Zo riep hij in herinnering dat in art. 2:393 lid 1 BW is bepaald dat de rechtspersoon de opdracht tot onderzoek van de jaarrekening aan de accountant verleent, dat de rechtspersoon aldus geldt als opdrachtgever van de accountant en dat van een ‘benoeming’ van de accountant – gelijk aan die van bestuurders of commissarissen – geen sprake is. Daarnaast benadrukte hij dat in art. 2:393 lid 2 BW de bevoegdheid tot het verlenen van de opdracht is belegd bij de algemene vergadering, en als deze daartoe niet overgaat, de raad van commissarissen (‘rvc’) of, zo deze ontbreekt of in gebreke blijft, het bestuur van de vennootschap bevoegd is tot opdrachtverlening over te gaan.
Vervolgens schetste Huizink enkele ontwikkelingen die een extra dimensie aan de opdrachtverlening aan de accountant toevoegen. Dit zijn hoofdzakelijk ontwikkelingen die plaatsvinden buiten het vennootschapsrecht, maar waarop vennootschapsrechtelijk nog wel het een ander valt aan te merken. Een van die ontwikkelingen betreft het in de tot voor kort geldende Nederlandse corporate governance code (de ‘Code’) opgenomen principe over de wijze waarop de aanwijzing van de accountant bij beursvennootschappen dient plaats te vinden en de prominente rol die de auditcommissie daarbij behoort in te nemen. Ook werden, indachtig de wettelijke regeling van art. 2:393 BW, vraagtekens geplaatst bij enkele gedachten die voornamelijk binnen accountantskringen worden geventileerd over het opdrachtgeverschap van de algemene vergadering of de rvc.
Ondanks de door Huizink aangedragen vennootschapsrechtelijke bezwaren lijken deze ontwikkelingen, althans een deel daarvan, zich onverminderd te hebben doorgezet. Bij enkele van de ontwikkelingen sta ik hierna uitvoeriger stil. Huizinks ‘benoeming van de accountant’ revisited dus.

Dit artikel is gepubliceerd in het Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht 2018/1, p. 3-5.

Lees het volledige artikel hier.