Elektronische ondertekening van documenten bij aanbestedingen

Article
NL Law

Eind 2017 oordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag over de vraag of de ondertekening van het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) door een inschrijver voldeed aan de door de aanbestedende dienst (Rijkswaterstaat) vereiste gekwalificeerde elektronische handtekening met beveiligingsniveau IV ('PKIoverheid certificaat' of 'EU Qualified certificaat'). Volgens de voorzieningenrechter was dit niet het geval en is de inschrijver terecht ongeldig verklaard

Sinds 1 juli 2016 wordt het juridische kader voor elektronische handtekeningen bepaald door de Europese Verordening nr. 910/2014 (eIDAS-verordering). Zie tevens artikel 3:15a van het Burgerlijk Wetboek.

De feiten

In de aanbestedingsdocumenten was opgenomen dat alle door de gegadigden te ondertekenen documenten dienden te zijn voorzien van een gekwalificeerde elektronische handtekening met beveiligingsniveau IV. Bij gebrek aan een dergelijke handtekening zou de inschrijver kunnen worden uitgesloten van de aanbestedingsprocedure.

Op 8 mei 2017 diende de Combinatie, bestaande uit Hansa en Topscan, haar inschrijving in. De aanbestedende dienst stelde vast dat het certificaat van de elektronische handtekening op het UEA van Topscan was uitgegeven door een Duitse entiteit die niet voorkwam op de Duitse vertrouwenslijst (trusted list) van gekwalificeerde verleners voor het uitgeven van een gekwalificeerde elektronische handtekening. Volgens de aanbestedende dienst voldeed de inschrijving daarom niet aan de vereisten zoals opgenomen in de aanbestedingsdocumenten. Hoewel de aanbestedende dienst de Combinatie de mogelijkheid bood om het UEA alsnog te ondertekenen met een gekwalificeerde elektronische handtekening met beveiligingsniveau IV, liet de Combinatie dit na. De inschrijving werd vervolgens ongeldig verklaard.

In het onderhavige kort geding vorderde de Combinatie dat haar inschrijving alsnog geldig zou worden verklaard, dan wel dat zij in de gelegenheid zou worden gesteld om de inschrijvingsdocumenten alsnog te voorzien van de benodigde gekwalificeerde elektronische handtekening.

De beoordeling

Ingevolge de eIDAS-verordening is sprake van een 'gekwalificeerde elektronische handtekening' indien deze is aangemaakt met een daarvoor gekwalificeerd middels en is gebaseerd op een certificaat uitgegeven door een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten (trusted lists). Elke EU-lidstaat stelt daarbij vertrouwenslijsten op met informatie over deze gekwalificeerde verleners van vertrouwensdiensten.

Aangezien de elektronische handtekening van Topscan was gebaseerd op een certificaat dat was uitgegeven door een Duitse entiteit die niet op de Duitse vertrouwenslijst stond, betrof de handtekening geen gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van de eIDAS-verordening. Volgens de voorzieningenrechter voldeed de inschrijving van de Combinatie daarom niet aan de in de aanbestedingsdocumenten gestelde eisen.

De voorzieningsrechter oordeelde vervolgens dat de eis van de aanbestedende dienst om het UAE te ondertekenen met een gekwalificeerde elektronische handtekening, niet disproportioneel is. Aangezien de digitale handtekening van het Consortium niet vergelijkbaar is met het vereiste beveiligingsniveau én het Consortium in de gelegenheid is gesteld dit gebrek te herstellen, is ook de ongeldigverklaring van de inschrijving niet disproportioneel.

De voorzieningenrechter merkte daarbij nog op dat, hoewel in de aanbestedingsdocumenten was opgenomen dat een inschrijving terzijde kan worden gelegd indien deze niet aan de vereisten voldoet, dit niet betekent dat de aanbestedende dienst de keuze heeft dit wel of niet te doen. Dat zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Volgens de voorzieningenrechter heeft de aanbestedende dienst slechts de mogelijkheid om (onder omstandigheden) de inschrijver de gelegenheid te bieden om de omissie te herstellen. Die mogelijkheid was echter al aan het Consortium geboden.

Slot

Onderhavige uitspraak is in lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag bij vergelijkbare geschillen (zie onder andere vzr. Rb Den Haag 30 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3335 en vzr. Rb Den Haag 27 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:7130). Zo oordeelde de voorzieningenrechter in 2016 eveneens dat een inschrijving ongeldig was omdat de inschrijving niet de vereiste elektronische handtekening met beveiligingsniveau IV bevatte. Volgens de voorzieningenrechter leende dit gebrek zich niet voor herstel.

Inschrijvers dienen zich er daarom van bewust te zijn dat eisen ten aanzien van elektronische ondertekening strikt door de voorzieningenrechter worden toegepast. Indien een gekwalificeerde elektronische handtekening wordt vereist, moet het onderliggende certificaat zijn afgegeven door een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten die is opgenomen op een door een EU-lidstaat opgestelde vertrouwenslijst. Een alternatieve elektronische handtekening lijkt op basis van recente jurisprudentie niet snel te worden aanvaard.

Klik hier voor het volledige uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 4 september 2017.