Op 26 juni 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een interessante uitspraak gedaan over de vraag wanneer een verklaring van geen bedenkingen op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) moet worden aangevraagd voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend.
(ECLI:NL:RVS:2013:57).
Uit de uitspraak blijkt dat hier zowel een taak is weggelegd voor de aanvrager van de vergunning als het bevoegd gezag. Op de aanvrager van een omgevingsvergunning rust de verplichting om de natuuraspecten (Ffw) mee te nemen in die aanvraag. Daarnaast rust op het bestuursorgaan de verplichting om te beoordelen of de aanvraag compleet is.
Centraal in de uitspraak staat een verleende omgevingsvergunning aan een stichting voor het bouwen van een hostel in afwijking van het bestemmingsplan en het aanleggen of veranderen van een uitweg ten behoeve daarvan. Een Ffw-ontheffing was door de stichting niet aangevraagd. Eén van de appellanten stelt zich op het standpunt dat de stichting ten onrechte niet gelijktijdig met de aanvraag om de omgevingsvergunning een Ffw-ontheffing heeft aangevraagd.
In reactie op deze stelling van appellant overweegt de Afdeling (r.o. 5.2) dat ‘Anders dan [appellant sub 1] stelt, (het) (…) ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo niet vereist (is) dat de stichting gelijktijdig met de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen, een aanvraag voor activiteiten die ingevolge de Ffw vergunningplichtig zijn had moeten doen’.
Deze overweging van de Afdeling zou verwarring kunnen zaaien. Want hoe zit het dan met de zogenaamde ‘aanhaakverplichting’, geldt deze nu wel of niet? Op deze vraag gaan wij in onze annotatie die is gepubliceerd in Bouwrecht (BR 2013/132) in. In de annotatie gaan we vervolgens ook nog kort in op de vraag wanneer een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) is vereist.